Egaal of elite
Ten Braven
Als de Haagse Post moet blijven bestaan, dan toch vooral om zijn periodieke pogingen tot trendsetting. Het hoeft in dit land maar een weekje flink te regenen, of er wordt een coverstory gewijd aan De Nieuwe Neerslag. Zo verkende het blad in een der laatste nummers het verschijnsel ‘restauratie’, wat vooral bleek neer te komen op de terugkeer van het witte bruidje, de nieuwe ethiek van het geldverdienen en de tanende belangstelling voor groepsseks. Er was ook een enkel stuk dat de recente ontwikkelingen in het kunstwereldje trachtte te peilen; daarbij constateerde de hoofdredacteur bijvoorbeeld dat de zware schilderijlijst ‘weer terug was’ in de beeldende kunst; Emma Brunt keek gelukkig iets scherpzinniger toe en stelde vast dat de prille jaren zeventig voorgoed voorbij zijn, waarin het begrip ‘elitair’ een scheldwoord was en minister Van Doorn voorschreef dat kunst ‘maatschappelijk relevant’ moest zijn.
Bij gebrek aan een bijdrage van Goedegebuure wordt de vraagstelling niet duidelijk naar de letteren doorgetrokken. Is er ook in de literatuur iets als ‘restauratie’ aan te wijzen, bijvoorbeeld in de vorm van recente romans alleen geschikt voor de happy few? Worden dichtbundels weer extra fraai en duur ingebonden om hun elitekarakter te onderstrepen? En is er bij de Nederlandse auteur een trend aan te wijzen om zich in de jaren tachtig weer minder geëngageerd op te stellen? Me dunkt dat de boekenbijlage van VN niet achter kan blijven als het erom gaat deze lacune in de eigentijdse cultuuranalyse op te vullen. Voor zover de HP metterdaad een samenhangend betoog heeft geleverd, komt zijn beeld van de restauratie neer op afstand nemen van de idealen die in de revolutiejaren '68-'70 ingang vonden. De vraag is dus allereerst of er zich ook in de letteren zo'n vijftien jaar geleden een egalitaire trend heeft afgetekend. Waren er literaire notenkrakers of tomatenwerpers?
Voor zover ik de zaak als eerzame thuislezer en matige liefhebber van de barricaden kan overzien, geloof ik dat destijds alleen de periferie van de literaire wereld door de echte begeerte tot democratiseren is aangeraakt. Zo stelde de Vereniging van Letterkundigen zich plotseling zeer arbeideristisch op door een knalrode cabaretier (Van de Merwe) tot voorzitter te kiezen als opvolger van een bedaagde serie dichtervorsten in het genre Stuiveling. Teneinde te onderstrepen dat het in de VVL niet meer zou gaan om gezelligheid en een goed gesprek maar om echte strijd met de Knub voor betere contracten en honoraria, doopte de club zich om tot VVS: Vakbond voor Schrijvers.
Ook werd in die jaren op scholen en universiteiten de strijd gestreden om Tom Poes en Lucky Luke te doen ingaan tot de canon van geaccepteerde literatuur, en menige scriptie en werkgroep werd - vooral te Nijmegen - gewijd aan het onderzoek van de doktersroman. Maar de schrijversbond heet al lang weer diplomatiek VVL/VVS en niets bleek aan de universiteiten de medewerkers zozeer op te breken als het verplicht analyseren van pulpliteratuur. Heel veel verder dan de vaststelling dat populaire literatuur veel méér gelezen wordt dan Thomas Mann of Joyce en meestal handelt over liefdesperikelen die toch goed aflopen, kwam het onderzoek trouwens nooit. En geen enkele Maagdenhuis-student slaagde er ooit in Hogere Kunstwerken uit de collegestof te verwijderen.
In literaire kringen deden zich al met al geen Schiedamse toestanden voor (dáár was een bizar hoogtepunt in de strijd tegen elitekunst bereikt toen PvdA-bestuurderen ter plaatse voorstelden de Cobra-collectie van het Schiedams museum te verkopen ten bate van buurthuizen en andere sociale voorzieningen). Maar hoe stelden de schrijvers zich in hun werk op?
De echte popularisering van de literatuur zelf had zich al veel eerder voltrokken, toen in de vroege jaren zestig Wolkers en Cremer de markt en de middelbare school veroverden. Door beide, tot in hun voornamen anti-elitaire schrijvers werd het hele luilekkerland van de soft porno in één klap bij de literatuur ingelijfd. Plotseling bleek het mogelijk in serieuze tijdschriften romans te bespreken waarin man en paard bij de naam werden genoemd. En het klaarkomen met de verplichte boekenlijst voor Nederlands was voor de gemiddelde puber ineens geen probleem meer.
In het kielzog van deze omwenteling werd nog veel meer meegezogen: toen men eenmaal voor zijn plezier mocht lezen, werden hele nieuwe genres officieel tot de letterkunde toegelaten: het korte verhaal tot en met het cursiefje, reisreportages, komische schetsen en parodieën, moordzuchtige televisiekritieken, linguïstische hoogstandjes als palindromen e tutti quanti en cabaretliedjes - dit alles bleek tot bestsellers aanleiding te geven en in de prijzen te vallen.
De literaire normen waren dus allang verschoven voordat provo en de studentenrevolte aan de maatschappelijke verhoudingen begonnen te wrikken. De literatuur had als vanouds het voortouw genomen.
Het opmerkelijke is alleen dat de gevestigde schrijvers van elitaire werken in de revolutiejaren niet méé door de wind gingen. Niemand dong naar de gunst van de mindere man door, zoals het behoorde, schrijnende klassentegenstellingen in zijn werk bloot te leggen. En de kleine groep bewogen schrijvers rond J.F. Vogelaar, die zich nog het meest bekommerde om het sociaal bewustzijn van de arbeider, streefde wel een mentale omwenteling na, maar voornamelijk door de onleefbaarheid van de maatschappij te weerspiegelen in de onleesbaarheid van de eigen romans. Bepaald geen populistische aanpak dus.
Van restauratie in Haags Postale zin - terug naar de elitaire norm - kan daarom geen sprake zijn. Eerder zien we de vroeg ingezette normverschuiving steeds meer terrein winnen. De grote vier van de jaren vijftig hebben elk in het afgelopen decennium blijk gegeven van grotere marktgevoeligheid. Reve is als volksschrijver natuurlijk het verst gegaan, maar ook Mulisch schreef met Twee vrouwen een ‘liefdesroman’ toegesneden op de filmcamera; Hermans populariseert zijn eigen thematiek in dunne boekjes en Claus poseerde geruime tijd als Telegraaf-auteur.
Het wachten is nu nog op de P.C. Hooftprijs voor Annie Schmidt; en Carmiggelt - die alle schrijversroem al heeft geïncasseerd - zullen we binnenkort voor de Nobelprijs moeten voordragen.