Een illegale immigrant
Een Nederlandse zwerver in Amerika
American Travels of a Dutch Hobo, 1923-1926 door Gerard Leeflang Uitgever: Ames, lowa State University Press, 162 p., f 50, -
Lodewijk Brunt
In augustus 1923 arriveert marconist Gerard Leeflang met zijn schip in New York. Het is voor het eerst in zijn leven dat de jonge Nederlandse zeeman de Nieuwe Wereld aandoet en hij is gegrepen door wat hij vanuit de patrijspoort ziet van Manhattan als de boot de haven nadert: ‘De indrukwekkende wolkenkrabbers worden groter en groter en ik word gedwongen te blijven kijken. Ze slokken al mijn aandacht op. Ik heb tal van stadjes en steden gezien tijdens mijn reizen, lelijke en mooie. Maar zoiets als dit heb ik nooit eerder in mijn leven gezien. Het lijkt een keten van hoge bergen die bezaaid is met glinsterende ogen.’ Na een paar dagen passagieren aan de wal besluit Leeflang te drossen. ‘Ik kan er niets aan doen, de Amerikaanse droom heeft me in zijn greep. Ik ben me er volledig van bewust dat een weggelopen zeeman nooit meer kan worden aangesteld op een Nederlands schip. Dit is het einde van mijn loopbaan op zee.’ Hier begint een avontuurlijk bestaan als illegale immigrant in de Verenigde Staten, dat een jaar of drie zal duren. Leeflang werkt onder meer als trambestuurder, boerenknecht en taxichauffeur om in zijn levensonderhoud te voorzien. In 1926 wordt hij te Chicago opgepakt door de immigratiedienst, die vermoedelijk door een ‘verklikker’ is getipt en wordt hij na een verblijf in de gevangenis het land uitgezet. Terug in Nederland is Leeflang journalist geworden bij onder andere Trouw en het Rotterdamsch Nieuwsblad en onlangs heeft hij de herinneringen aan zijn ‘zwerversbestaan’ op papier gezet. In zijn American Travels of a Dutch Hobo, 1923-1926, dat geïllustreerd is met tekeningen van de auteur, afficheert Leeflang zich weliswaar als ‘zwerver’, maar dan wel een van de keurige soort. Ik vraag me af of de aanduiding hobo op hem van toepassing is. In de jaren twintig had deze term onmiskenbare
politieke associaties. Een hobo was iemand die rusteloos van de ene plaats naar de andere trok om zijn brood te verdienen en die dat deed vanuit een principiële stellingname: kosmopolitisch geörienteerde anarchisten waren per definitie nergens thuis en hoorden zich nergens langer dan voor het werk strikt noodzakelijk was te ‘vestigen’. Het zwervende bestaan van Leeflang leek nauwelijks door zulke motieven te zijn ingegeven. Veel meer door de consequenties van zijn illegale status. Hoewel de stap om zijn carrière in de waagschaal te stellen daarmee in tegenspraak schijnt, komt Leeflang uit zijn relaas naar voren als een burgerlijke man, die niets liever wil dan zich conformeren aan de heersende waarden en normen. Toen hij door de agent van de immigratiedienst in zijn kraag werd gegrepen en naar de gevangenis werd gebracht, zei hij: ‘Ik weet dat ik fout ben geweest, meneer, maar ik verdien het zeker niet om daarom te worden opgesloten. Ik heb mezelf als een fatsoenlijk Amerikaans burger gedragen.’ En later dacht hij bij zichzelf: ‘Nu ben ik opgenomen in de registers van de Amerikaanse justitie en word ik beschouwd als een overtreder van de wetten van de Verenigde Staten.’ Het lijkt me niet bepaald de geestesgesteldheid die bij een echte hobo past. De Verenigde Staten zijn voor hem het land van de onbegrensde mogelijkheden gebleven, waar de mensen vriendelijk zijn en waar je vooruit kunt komen als je maar flink je best doet. Onwillekeurig dringt zich de vergelijking op met het boek dat de Britse dichter W.H. Davies in 1908 publiceerde over soortgelijke ervaringen: een vijf jaar durend zwerversbestaan aan de zelfkant van het Amerikaanse leven. In The Autobiography of a Super-Tramp komt dit in al zijn rauwheid tot uiting. Geen oppassend gedrag, maar zuipen, stelen en hoereren; geen verlangen naar een keurig burgermansbestaan maar een zoektocht naar
poëzie en cultuur.
Leeflang heeft niet bepaald een saai en kleurloos leven geleid in de Verenigde Staten. Als taxichauffeur in Chicago is hij getuige geweest van schietpartijen tussen oorlogvoerende gangs en heeft hij zelfs Al Capone van dichtbij kunnen aanschouwen. Hij verbleef in de stad toen Elliott Ness er zijn roem vergaarde, beleefde de opkomst van de nickelodeons en zat te watertanden bij het doorbladeren van de catologi van het postorderbedrijf Sears Roebuck. Maar zijn observaties en bespiegelingen blijven te zeer versnipperd en te veel aan de oppervlakte: alsof hij zich de beelden nog wel voor de geest kan halen, maar niet meer de bijpassende emoties. Leeflangs herinneringen krijgen daardoor te vaak het karakter van het excursieverslag van een middelbare scholier. Te veel aan loshangende details, te weinig aan samenbindende reflectie. Misschien had Leeflang niet eerst bijna zestig jaar moeten wachten voordat hij aan het schrijven begon.
■