Wiener Werkstätte
vervolg van pagina 9
De tweede ‘stijl’ van de WW is moeilijker te duiden. Ik bedoel alles dat niet art nouveau is. In veel vooral later werk van de WW kom je - soms met enige moeite - symbolistische en expressionistische tendensen tegen, vooral natuurlijk in de figuratieve decoratie en illustraties voor bijvoorbeeld prentbriefkaarten. Een goed voorbeeld is het werk dat de jonge Oskar Kokoschka voor de WW deed. Hij schreef, illustreerde en ontwierp een soort sprookjesboek, Die traumenden Knaben, dat de WW na veel beraad en vijven en zessen liet drukken. Dit boekje veroorzaakte met zijn twee zwart-wit en acht kleurenlitho's van naakte jongetjes en meisjes een schandaal(tje) in Wenen. Qua vormentaal zie je Kokoschka hier - evenals bij zijn tapijtontwerpen - gebruik maken van een quasi naïef idioom (hij kwam namelijk wel eens in het etnografisch museum). Hoewel het geheel - als u het mij vraagt - eerder lieflijk en vriendelijk te noemen is, sprak de kritiek van ‘een voorkeur voor het gruwelijke en het ontwrichte’, en Kokoschka was ‘getalenteerde terreur’. De symbolisten wilden in hun werk veelal op een of andere manier ‘het hogere’ verbeelden; de expressionisten wilden in een spontaan en direct gevecht met de materie (klei, verf) uitdrukking geven aan allerlei ‘gevoelens’. In deze kunst gaat het er dus om niet je hersens te gebruiken. Dat is moeilijk, en het ligt voor de hand dat je daarbij gebruik maakt van een min of meer primitieve beeldtaal, die vaak ontleend is aan volkse, ‘banale’, onartistieke beeldtradities (de gezochte directheid zou daar namelijk te vinden zijn). Met die expressie is alles goed en wel, maar in de kunst ligt het er maar aan wie op welke wijze uitdrukking geeft aan wat voor gevoelens en welk ‘hogere’. Niet elke brief die uit de grond van het hart
komt, is daarmee literatuur. Kokaschka lukt het, maar ik heb meer moeite met de naïviteit van Dagobert Peche (medewerker van de WW, en volgens een critica ‘het grootste decoratieve genie dat Oostenrijk voortgebracht heeft sedert de barok’), met zijn engeltjes en tierelantijntjes, en met de beklemmende zoetigheid van de keramiek en kleinplastiek van mensen als Susi Singer (‘Zij neigt naar een inkeer tot de bronnen van lyrische contemplatie’), Gudrun Baudisch en Vally Wieselthier.
De vergaande lulligheid van deze produktie van de WW (je snapt niet hoe Hoffmann het liet passeren) was Adolf Loos eens te meer een doorn in het oog. Op 20 april 1927 houdt Loos een voordracht in de Grosser Musikvereinssaal onder de titel Das Wiener Weh (die Wiener Werkstätte), eine Erledigung’. De precieze inhoud van de lezing is niet meer bekend, maar Schweiger is zo verdienstelijk geweest aan de hand van citaten uit Weense kranteberichten een indruk te geven van hetgeen Loos daar bezigde en dat loog er niet om: ‘Ik moet de Oostenrijkers waarschuwen zich niet te vereenzelvigen met de Wiener Werkstätte-beweging. De moderne geest is een sociale geest, en moderne objecten zijn er niet alleen voor het welzijn van een bovenlaag, maar voor iedereen... Om ons eerste klas werk te bieden, zijn er geen architecten nodig, geen kunstnijverheidsleerlingen, en geen schilderingen, borduursels, pottenbaksels, dure materialen verpestende dochters van commiezen Ie klas, of andere Fräuleins, die toegepaste kunst beschouwen als iets, waarmee men speldengeld kan verdienen en zijn verveling verdrijven... Toen de Wiener Werkstätte een filiaal opende in Karlsbad, kocht Vanderbild op een dag elk artikel aan, dat zich in de winkel bevond. Later legde hij uit, dat zijn arts hem daarheen gestuurd had voor een kuur; hij dacht, dat Bohemen zigeunerland was, en was verbaasd, toen hij merkte, dat de mensen daar in gewone kleren rondliepen. Tenslotte ontdekte hij de winkel van de Wiener Werkstätte, en zo ook het Bohemen van zijn voorstelling. Hij kocht de hele partij op in de veronderstelling te maken te hebben met de produkten van een exotisch volk, onaangetast door beschaving, en hij deed de verschillende dingen als exotica aan zijn vrienden cadeau... Het is niet waar, dat de Wiener Werkstatte in hoog aanzien staat in het buitenland.
Integendeel, het doet afbreuk aan Oostenrijks reputatie.’
Omdat de kunstnijverheid altijd zo aanleunde tegen grote broer Kunst, is de cirkel zo'n beetje rond: eerst probeer je het volk te verheffen uit het primitieve van zijn voorwerpen en figuratieve decoratie, en tenslotte ga je daar druk gebruik van maken; voorwerpen en decoratie, bovendien, die dan al bijna honderd jaar eindeloos door fabrieken vervaardigd werden. Wat Loos betreft: hij had als een der eersten oog voor het talent van Kokoschka als kunstenaar, en ried hem ernstig aan de Wiener Werkstatte te verlaten, hetgeen Kokoschka ook deed.
■
KOLOMAN MOSER
Graphik, Kunstgewerbe, Malerei door Werner Fenz
Uitgever: Residenz Verlag, 264 p., f 150,-
Importeur: Nilsson & Lamm
Wiener Werkstatte - Design in Vienna 1903-1932
door Werner J. Schweiger
Uitgever: Thames and Hudson, 272 p., f 177,50
Importeur: Nilsson & Lamm