Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Margaret Thatcher, Wife, Mother, Politician door Penny Junor Uitgever: Sidgwick & Jackson, 226 p., f 12,10
| |
Retorisch vermogenDe huidige leider van de Labour Party, Neil Kinnock modelleert zich zorgvuldig naar Aneurin Bevan - al jaren laat hij in Who's Who vermelden dat hij een bloemlezing uit de geschriften en redevoeringen van de profeet van links Labour heeft uitgegeven, hoewel dat boek tot op de dag van vandaag niet blijkt te bestaan. Met Bevan deelt hij een formidabel retorisch vermogen, waarmee hij, anders dan deze, echter niet in het Lagerhuis weet te schitteren. Hij heeft geen last van de tactloosheid en twistzucht waardoor Bevan in 1956 het leiderschap van de partij misliep. Maar alles wijst erop dat hij ook Bevans politiek-bestuurlijke kwaliteiten ontbeert. Labour wordt geleid door iemand met geen andere bestuurlijke ervaring dan een weinig succesvol verlopen voorzitterschap van een studentenclub. Dat hij geen enkele regeringservaring heeft, wordt hem echter in de huidige Labour Party als een deugd aangerekend - zo is hij onbevlekt gebleven. Anders dan Thatcher is Kinnock veel meer de creatie van een bepaalde politieke ontwikkeling dan iemand die die ontwikkeling mede heeft geschapen. Hij is geen politieke opportunist, maar ook niet iemand die zich kansen laat ontgaan. Zijn successen binnen de Labour Party waren de successen van een welsprekend en geestig spreker, maar dat is tegelijk de reden waarom hij buiten de eigen kring niemand overtuigt. Kinnock kon partijleider worden omdat hij - vanwege zijn humor - niet tot extreem links werd gerekend. Hij werd om die reden ook nooit zo door | |
[pagina 11]
| |
de media achtervolgd als Tony Benn. De leiding van Labour berust zo logischerwijs bij een intellectuele lichtgewicht, met ondoordachte en ouderwets centralistische politieke ideeën, die over de hele linie de beleidsvoornemens aanhangt dank zij welke Labours aanhang bij de laatste verkiezingen is gedecimeerd.
Margaret Thatcher
Als tacticus en strateeg heeft Kinnock op twee cruciale momenten geblunderd. Hij organiseerde de verkiezing tot partijleider van de beminnelijke maar ongeschikte Michel Foot - een andere volgeling van Bevan, die een grote biografie over zijn held ook echt publiceerde (maar het prijzende boek over Harold Wilson dat hij in de vroege jaren zestig schreef al jaren weglaat uit zijn Who's Who). Zijn tweede blunder was de later door het partijbestuur ondersteunde diagnose van de verkiezingsnederlaag van 1983: er was niets mis met het programma, het was alleen niet goed overgebracht op de kiezer. Deze blunders werden indertijd minder opgemerkt dan de zware nederlaag die Kinnock op het laatste congres van Labour leed, toen hij in de schaduw werd gesteld door Scargill en diens antidemocratische extremisme. Daar, in Blackpool, sneuvelde de gedachte dat een frisse linkse jongen die liever spreekt dan luistert de tegenstellingen binnen Labour zou kunnen verzoenen, en genoeg is om de partij uit het dat te voeren. De biografie van Drowser sympathiseert met zijn hoofdpersoon, maar is niet onkritisch: ‘It is, arguably, a fatal misunderstanding of the intelligence of the British electorale to assume that Kinnock's verbosity will be sufficiënt to win Labour a general election. There is, moreover, little that is relevant to the contemporary Britisch electorate in the Bevanite ideas of class, unilateral nuclear disarmament and the trade unions he so reveres. ‘Kortom: Kinnock is een symptoom van de ziekte die Labour teistert, geen geneesmiddel. | |
NostalgieDezelfde factoren die Kinnock naar de top van de Labour Party stuwden hielden Roy Hattersley van die plaats af; hij is nu plaatsvervanger van de partijleider. Hattersley representeert de traditionele sociaal-democratische stroom binnen Labour, vroeger onbetwist de hoofdstroom, nu weggeduwd tot rechtervleugel. In de strijd om het partij leiderschap trachtte hij zich te tooien in de mantel van Attlee, maar dit imaginaire kledingstuk paste hem om twee redenen niet. Attlee mocht dan volgens zijn concurrent Hugh Dalton ‘een muis’ zijn, zijn leiderschap bestond eruit dat hij op een bijna onzichtbare manier de eenheid in Labour wist te bewaren. In de huidige Labour Party is dat onmogelijk geworden, en het beroep op de gouden tijd van Attlee wordt zo tot niet meer dan nostalgie. Anders dan Kinnock kan Hattersley wel op ministerservaring bogen, maar helaas heeft hem dat niet de reputatie van een groot bewindsman opgeleverd, en juist in het besturen lag de grote kracht van Attlee. Of Hattersley ook aan de Engelse ziekte lijdt en een groot spreker is, weet ik niet; wel dat hij schitterend schrijft. Zijn jeugdherinneringen A Yorkshire Boyhood is het mooiste boek dat in jaren door een Brits politicus is geschreven; prachtig proza, geestig, indringend, ontroerend, waarbij ‘de politiek’ pas tegen het eind rechtstreeks z'n opwachting maakt als Hattersley in een karakteristieke passage schrijft: ‘The Labour Party shone througt my fifth form year at the City Grammar like a vein of silver in a lump of grey Pennine stone.’
Roy Hattersley
David Owen Hattersley is, nu de formidabele Denis Healey geleidelijk aan door de zijdeur aan het verdwijnen is, de belangrijkste vertegenwoordiger van de slinkende groep binnen Labour die van de partij weer de spreekwoordelijke ‘broad church’ wil maken die ‘this great movement of ours’ altijd geweest is. In de demonologie van de Britse politiek is de transformatie van de Labour Party van kerk tot sekte bovenal het werk van Anthony Wedgwood Benn, ooit Lord Stansgate en tegenwoordig Tony Benn. Zijn aanhangers schilderen hem af als een man die door integriteit, hoge principes en onbaatzuchtigheid wordt gedreven. Ambitie is hem vreemd, maar hij is bereid zijn partij te dienen. Het bewonderende, geheel onkritische boek van Sidney Higgins zet uiteen dat niet alleen Benn een moderne politieke heilige is, maar dat zijn betovergrootvader, grootvader en vader dat allemaal ook waren, een ware genealogie der moraal. Ook Benn is een groot spreker, maar anders dan bijvoorbeeld Michael Foot, geheel humorloos. Het oordeel van A.J.P. Taylor over de redevoeringen van de laatste gaat ook voor Benn op: ‘Sparkling, but without depth.’ De boeken van Benn - meestal bewerkte redevoeringen - maken duidelijk dat op schrift slechts oppervlakkigheid overblijft. Benn is echter niet de geestelijke vader van het conglomeraat van linkse sekten en sektariërs dat steeds meer macht in de Labour Party heeft weten te verwerven. Hij is degene die het meest succesvol de golf van extremisme weet te berijden. | |
HeilsgeschiedenisAls geen ander weet hij zijn ogenschijnlijke opportunisme te vermommen als het belangeloos najagen van de allerhoogste principes. Al vanaf 1950 lid van het Lagerhuis, en minister in alle Labourregeringen sinds 1964 werd hij volgens Higgins pas in de jaren zeventig tot het ‘echte socialisme’ bekeerd: de volledige nationalisering van alle produktiemiddelen. Zo steunde hij in 1971 de eis van de stakers in de Clydeside om de scheepswerven daar te nationaliseren, nadat hij had toegegeven dat het fout van hem was geweest daar niet voor op te komen toen hij als minister op dit punt verantwoordelijk was. Dit patroon keert steeds weer terug: Benn weet zich altijd aan zijn eigen medeverantwoordelijkheid te onttrekken. Volgens hem houdt socialisme in: de suprematie van het geweten boven de wet, en als minister heeft hij zich daar vaak op beroepen om een afwijkend standpunt achteraf in te nemen. In omgekeerde richting werkt het principe echter niet en eist Benn on voor waardelijke en onmiddellijke uitvoering van besluiten. De heilsgeschiedenis van de huidige Labour Party is zowel letterlijk als overdrachtelijk door Benn geschreven. In deze visie wordt de Labour Party altijd verraden door haar leiders, die de ‘natuurlijke neiging’ hebben hun socialistische principes in ministerszetels te laten varen. De verwording van de partij wordt vergemakkelijkt door het streven Labour een ‘broad church’ te laten zijn, die potentieel de meerderheid van de kiezers mobiliseert. Dat streven komt altijd neer op de dominantie van rechtse sociaal-democraten, en staat daarom gelijk aan verraad. De enige manier om leiders en parlementsleden in het gareel te houden is ze te dwingen als niets anders dan als lasthebbers van ‘de partij’ op te treden. Het is de historische prestatie van Benn, aldus Higgins, dat hij vanaf 1979 dat verraad heeft weten te voorkomen, ook al zal hij, als Mozes, het beloofde land zelf niet betreden. Deze biografie toont hem als een zeloot met een even benauwde visie als Margaret Thatcher, maar ook als een oprechte naïeveling die blind is voor de krachten die hij losmaakt. | |
WraakactiesHet beeld dat Higgins schetst van een man die het fanatisme en extremisme van zijn aanhangers met tegenzin en afkeer op de koop toeneemt, klopt echter niet: het wordt alleen al weersproken door de beschrijving van een speciale zitting onder voorzitterschap van Benn, waar wraakacties werden voorbereid tegen Kinnock en andere leftwingers die geweigerd hadden Benn te volgen in een verdere escalatie van het conflict binnen de partij. Ideologisch is Benn de tegenhanger van Margaret Thatcher. Beiden hebben hun partijen naar extremere posities geleid omwille van de duidelijkheid, al is Thatcher in dat proces meer beweger en Benn meer bewogene geweest. Maar daarmee houdt de gelijkenis op. Thatcher heeft haar partij bijeengehouden, aan de macht gebracht en twee verkiezingen gewonnen, en ze is geslaagd in enkele van haar voornaamste doelstellingen. Benn heeft zijn partij gescheurd, en daarna gespleten gehouden; hij is medeverantwoordelijk voor twee opeenvolgende verkiezingsnederlagen en het voornaamste succes waarop hij zich beroept in een carrière als minister, die twaalf jaar beslaat, is het nietbeëindigen van het verliesgevende Concorde-project. Die scheuring vond plaats in 1981 en resulteerde in de oprichting van de Social Democratie Party. Een van de oprichters is David Owen, arts van huis uit, en tot 1979 minister van Buitenlandse Zaken in de Labour-regering. Sinds 1983 is hij partijleider van de SDP. Owen is een gevreesd spreker in het Lagerhuis, een man die zelfverzekerd is en veel heeft om zelfverzekerd over te zijn, want over zijn kwaliteiten bestaat geen twijfel. Er worden geen boeken over Owen geschreven. Hij schrijft ze zelf, en ze laten zich lezen als weloverwogen, goed geformuleerde memories van toelichting bij de begroting van vrijwel elk denkbaar departement. Net als zijn vorige boek Face the Future betoogt Owen in A future that will work (beide titels verwijzen naar die van het programma waarmee Labour in 1945 de verkiezingen won) dat het grote politieke probleem van het Verenigd Koninklijk niet het gebrek aan duidelijkheid is, of de gematigdheid van opeenvolgende regeringen, maar polarisatie en extremisme in politiek en samenleving. Die diagnose is steeds meer bevestigd door de werkelijkheid. Voor de alliantie van SDP en Liberalen wordt het toepassen van een geneeswijze pas mogelijk na een herziening van het kiesstelsel, die de kiezers en niet de partijactivisten aan de macht brengt. Nu beheersen de Conservatieven het Lagerhuis hoewel ze maar veertig procent van de uitgebrachte stemmen kregen. De alliantie kreeg 26%, Labour 28%. In het Lagerhuis echter heeft Labour tien keer zoveel afgevaardigden als de alliantie. Het Britse kiesstelsel, ooit gezien als ideaal voor de democratie, is zo een vliegwiel geworden in de motor die Groot-Brittannië nog steeds verder de verkeerde richting instuurt. Dit panopticum van politieke leiders laat zien dat een verandering ten goede dank zij politiek leiderschap van formaat hoogst onwaarschijnlijk is. Hij die wil kan het niet; zij die kan wil het niet. ■ |
|