De wortels van het bewustzijn
Sacha Bems sociale geschiedenis van de psychologie
Het bewustzijn te lijf, een geschiedenis van de psychologie Door Sacha Bem Uitgever: Boom, 382 p., f 39,50
Louis Boon
Aan de geschiedschrijving van een tijd liggen vaak zeer algemeen aanvaarde denkbeelden en vooronderstellingen ten grondslag. Eens te meer is dat het geval bij de geschiedschrijving van de wetenschappen. Lange tijd werd aan wetenschappelijke kennis een bijzondere status toegekend: objectiviteit, autonomie, waardevrijheid, al te vaak zelfs waarheid. Historici schetsten de ontwikkeling van wetenschap dan ook vanuit die vooronderstellingen. De voorvechters van de wetenschap kwamen uit een heftige strijd met de krachten der duisternis ten slotte als overwinnaars te voorschijn. Vroegere theorieën waren niet meer dan opstapjes voor latere, juiste inzichten.
Ontwerp van een waggelende eend door de Franse ingenieur en automatenbouwer Jacques Vaucanson. In de 18de eeuw waren deze automaten een uitdrukking van de mens-machine opvatting.
De geschiedschrijving van de psychologie werd hierdoor nog sterker bepaald dan die van andere takken van wetenschap. De oorzaak daarvan is niet moeilijk vast te stellen: de geschiedenis van de psychologie is een integraal onderdeel van het vak zelf. De theorieën en benaderingen uit het verleden leven nog steeds in hedendaagse stromingen en controversen. Nergens tierde het genre van de ‘grote mannen’-geschiedschrijving dan ook zo welig. Nergens waren historici zo partijdig bij het wegschrijven of omhoog prijzen van bepaalde benaderingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de geschiedschrijving van de psychologie - en de sociale wetenschappen in het algemeen - vergeleken met die van de natuurwetenschappen een ontwikkelingsgebied bleef.
Toen de speciale status van wetenschap implausibel werd, nam een nieuw systeem van vooronderstellingen over wetenschapsbeoefening haar plaats in. Dit nieuwe kader, waarvan Bem een vertegenwoordiger wil zijn, vat hij in zijn boek een aantal keren samen met de slagzin: ‘Wetenschap is mensenwerk’. Die slagzin staat voor een reeks stellingnames: Dat wetenschap nooit los staat van de maatschappij waarin zij wordt beoefend; dat wetenschap ‘geen wit voetje bij de werkelijkheid heeft’; dat externe invloeden even belangrijk zijn als interne.
Een college frenologie: op deze Engelse spotprent zijn de knobbels van professor Gall en zijn toehoorders al even monsterlijk als die van het demonstratiemateriaal.
Het probleem met dit recente denkraam is echter hetzelfde als met het traditionele; Het is een kritiekloos aanvaard uitgangspunt, waarvan de heuristische waarde volstrekt onduidelijk is. Het is bovendien een uiterst globaal model. Waar in de traditionele visie het mechanisme waarmee wetenschap haar objectiviteit en waarheid bewerkstelligde via de mythe van de methode werd gesuggereerd, daar verschijnt nu de al even mysterieuze invloed van de maatschappij op de wetenschap. De verbinding tussen globale maatschappelijke ontwikkelingen en wetenschap is echter sneller gestipuleerd dan met historisch materiaal onderbouwd. Hoewel dit voor de psychologie eenvoudig lijkt, is het juist extra moeilijk, omdat een traditie van gedegen historisch onderzoek grotendeels ontbreekt. Toch heeft Bem met Het Bewustzijn te Lijf zo'n sociale geschiedenis van de psychologie willen schrijven. Zoals in het licht van het bovenstaande te verwachten valt is het resultaat teleurstellend. Sterker nog, wanneer het gaat om aan te geven hoe de ontwikkeling van cultuur en samenleving de wetenschap beïnvloeden dan moet het boek een mislukking worden genoemd.
Van de 24 hoofdstukken gaan er 7 over sociaal economische geschiedenis, 6 over wetenschap en filosofie in het algemeen en de overige 11 over psychologie in ruime zin. De verhandelingen over het ontstaan van de markt, de industriële revolutie of de negentiende eeuwse arbeidersbeweging spelen in de hoofdstukken over psychologie echter geen enkele substantiële rol. Nergens worden ze gebruikt om concrete ontwikkelingen in de psychologie begrijpelijk te maken en wanneer Bem probeert de invloed ervan aan te geven op de wetenschap in het algemeen wordt zijn geschiedschrijving eenzijdig en onhoudbaar.
Zijn behandeling van de wetenschappelijke revolutie in het hoofdstuk ‘De mechanisering van de wetenschap’ is kenmerkend. Die mechanisering heeft volgens Bem te maken met het ontstaan van de marktmaatschappij, een op zich niet eens implausibele stelling. Om haar te beargumenteren moet hij echter belangrijke facetten van de wetenschappelijke revolutie onder zijn marxistische vloerkleed vegen. De vooraanstaande rol die de alchemie speelde bij het vestigen van het experiment als onderzoeksmethode blijft buiten beschouwing. De banden tussen astronomie en astrologie, die heel wat sterker waren dan die met navigatie waarvan Bem hoog opgeeft worden niet genoemd. In het mechaniseringsverhaal past niet dat de flogistontheorie die de chemie in de zeventiende en achttiende eeuw domineerde een kwalitatieve theorie was, en dus wordt ze niet genoemd. De blijvende invloed van Aristoteles en van het vitalisme in de biologie - bij voorbeeld bij Harvey, de ontdekker van de bloedsomloop die door Bem ten onrechte als mechanicist wordt gezien - wordt niet vermeld. Wie een globale invloed van de maatschappij op de wetenschap als uitgangspunt neemt, is gedwongen een globale en dus weinig adequate geschiedenis van de wetenschap te schrijven.
Bems maatschappijtheoretische ‘machine de guerre’ is slechts ideologische bovenbouw, geen integraal onderdeel van zijn werkwijze. Om die reden zal men ook vergeefs zoeken naar een nieuw licht op zo'n centrale kwestie als het ontstaan van de psychologie als academische wetenschap in het negentiende-eeuwse Duitsland. Wat Bem hierover vertelt is alleszins juist, maar vindt men ook in werken die niet de pretentie van ‘dynamisch contextualisme’ in hun vaandel voeren. In het algemeen bevatten de hoofdstukken over de psychologie niets anders dan het standaardmateriaal dat men in elke recente geschiedenis van de psychologie aantreft.
Een laatste voorbeeld betreft de psychoanalyse, die op het eind van het boek aan de orde komt. Opnieuw wil Bem hiervan de culturele context schetsen, die in de eerste paragraaf over het fin de siècle en in de tweede over Wenen wordt behandeld. In de laatste paragraaf over Freud speelt dit materiaal echter geen enkele rol. Freuds ontwikkeling wordt strikt intern gereconstrueerd. De relaties maatschappij en psychoanalyse die steeds in het vooruitzicht worden gesteld blijven duister.
En dan is het boek uit... Bem eindigt zijn boek abrupt rond 1900 met een kleine, verontschuldigende epiloog. Dat jaar is een volstrekt willekeurig en uiterst ongelukkig punt, waaraan Bem zich bij Gestalt-psychologie en Behaviorisme dan ook niet houdt. Bem handelt alsof hij de inkopen voor een diner heeft gedaan, de recepten heeft uitgezocht en dan besluit om zijn gasten toch maar niets voor te zetten.
Het Bewustzijn te Lijf telt 350 pagina's. Ongeveer 150 hiervan gaan over psychologie. De rest is uitweiding over elementaire sociaal-economische geschiedenis en dergelijke. Het ware beter geweest wanneer hij in die 200 pagina's de geschiedenis van de psychologie in de twintigste eeuw had geschreven.
Het Bewustzijn te Lijf is een onevenwichtig en verbrokkeld werk, dat zijn aanspraken - de interactie tussen psychologie en samenleving te verhelderen - op geen enkele manier aannemelijk weet te maken.
■
Louis Boon is wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Geschiedenis en Theorie van de Psychologie, Rijksuniversiteit van Utrecht.