Tijdschrift
‘Ook ik voel me als een kapitein die op zijn schip zou moeten zijn in plaats van stiekem de hele dag zijn gezin waar te nemen en dan naar de zolder te sluipen om daar iets moois over te schrijven,’ zegt Willem Elsschot in zijn voorwoord bij Tsjip. Kees van Kooten citeert deze uitspraak met instemming aan het begin van een interview over het schrijven met Herman de Coninck en Piet Piryns in het Nieuw Wereldtijdschrift 1985/2. Eigenlijk wil hij niet over zijn schrijverschap praten, alles is er al over gezegd en voor Van Kooten wel het mooist door Elsschot. Toch lukt het Piryns en De Coninck om ook Van Kooten een aantal aardige uitspraken te ontlokken. Kort en terzake formuleren leerde Van Kooten in de reclame, maar daar waren na twee jaar zijn woordspelingen op. Typering en taalgebruik in zijn Treitertrends zijn duidelijk beïnvloed door de kennismaking met het bedrijfsleven. Van het idee-fixe dat hij een roman zou moeten schrijven, heeft Van Kooten geen last, Hedonia noemde hij met opzet een opstel. ‘Het leukste leuk is het leuk dat zichzelf niet in de gaten heeft,’ volgens Van Kooten. In Hedonia komt voor het eerst een echt fictief personage .voor: ‘Ik wist niet hoe simpel dat was. Iemand die je kent noem je gewoon niet P.P. maar A.A en verder neem je de karaktertrekken over.’ Of de feiten en verhalen verzonnen zijn of niet, het belangrijkste criterium blijft dat van het Simplisties Verbond: kunst is kippevel of tranen. J. Bernlef bespreekt Kopland in Raster 32 en Rutger Kopland schrijft over Bernlef in het Nieuw Wereldtijdschrift. Toeval? Ik denk het niet. Kopland schrijft heel zelden poëziekritieken, jaren geleden wel eens in NRC Handelsblad. Kopland bespreekt eigenlijk maar één gedicht, ‘Meer in dingen dan in mensen’, uit
Winterwegen van J. Bernlef en komt er niet helemaal uit, al doet hij wel een aantal observaties die de moeite waard zijn: ‘Moderne literatuur doet verslag van de breekbaarheid van onze relatie met de wereld. Zij maakt de huid van de taal zo dun dat het denken zichtbaar wordt.’ Niet het eindprodukt is het belangrijkste, maar het denkproces. Het gaat meer om het zoeken dan om het vinden, de argumentatie weegt zwaarder dan de conclusie, volgens Kopland. Bernlef zegt in Raster bijna letterlijk hetzelfde. Over de dichter die vond dat het de taak van de dichtkunst is om het onpoëtische poëtisch te maken, T.S. Eliot, schreef Peter Ackroyd een biografie. Het Nieuw Wereldtijdschrift nam een bespreking van dit boek over uit The New York Times Book Review. Ik vraag me af of het Nieuw Wereldtijdschrift zo vaak buitenlandse publikaties overneemt om het wereldwijde van de naam te benadrukken. Dat zou natuurlijk ook kunnen door Nederlanders of Vlamingen over Germaine Greer, Malcolm Lowry, Marianne Moore of T.S. Eliot te laten schrijven. Veel aandacht geeft Rosemary Dinnage in haar stuk aan het vreselijke eerste huwelijk van Eliot, waarover Vivien Eliot al tijdens de wittebroodsweken schreef dat het een mislukking was, maar dat niettemin achttien jaar duurde. Nadat het echtpaar uit elkaar ging werd Vivien Eliot voor de rest van haar leven opgenomen in een psychiatrische inrichting en T.S. Eliot hertrouwde.
In Hollands Maandblad 1985/2 geeft Maarten 't Hart een overzicht van de Nederlandse letteren na 1970. De tekst is de bewerking van een lezing, die hij vorig jaar in Stockholm hield voor het Duits Instituut, waar de afdeling Nederlands een onderdeel van is. De Zweden kregen een wel zeer persoonlijke visie op de hedendaagse letteren te horen. Het is natuurlijk niet zo makkelijk om je eigen tijd met een literair-historische blik te beschouwen, maar 't Hart blijkt hier toch wel aan één oog blind. Naar aanleiding van de debuten in 1971 en 1972 van Dirk Ayelt Kooiman, Mensje van Keulen en J.M.A. Biesheuvel signaleert 't Hart drie aspecten in de Nederlandse letterkunde. Oek de Jong zou, geïnfecteerd door de scherpslijperij van de Revisorschrijvers, niet tot het publiceren van een tweede roman kunnen komen. Een waterhoofdig groot deel van de lezing is gewijd aan J.M.A. Biesheuvel, wiens werk model zou staan voor de stroom korte verhalen in onze letteren. Mensje van Keulens debuut Bleekers Zomer zou een lange reeks van vrouwelijke auteurs inluiden. Voor de poëzie trekt 't Hart in dit rommelige betoog een halve alinea uit, waarin hij alleen maar bewijst wat hij schrijft nl. dat de Nederlandse poëzie nauwelijks gelezen en amper gerecenseerd wordt. De verwijten die 't Hart maakt: het Revisor-proza is te prententieus, Biesheuvels verhalen hebben een bourgeoismentaliteit en het werk van de op één hoop geveegde vrouwen is niet meer dan ironisch-realistisch proza van klein formaat, zijn absoluut niet verhelderend voor buitenlanders die geïnformeerd willen worden over de Nederlandse literatuur. 't Hart geeft geen thematische of inhoudelijke analyses en slaat gemakshalve een hele reeks produktieve auteurs als Brakman, Krol en Kossmann, die weliswaar niet na 1970 debuteerden, over. Hollands Maandblad 1985/3 geeft een rooskleuriger beeld van de Nederlandse letteren. In
dit nummer staat louter scheppend werk. Het opent met ‘Dagboekfragmenten’ van Kees Verheul, geschreven tijdens een verblijf in Rusland vorig jaar. R. Leopold geeft een beeld van het Nationale Gebeuren van deze winter, de Elfstedentocht. Verder een verhaal van J. Retèl met een Roald Dahl-achtige plot en het heel fraaie Sneeuwval van Hermine de Graaf. Alleen de zogenaamde brief van Jan Hanlo van gene zijde, die Monique Derhaag aan Hollands Maandblad doorspeelde, detoneert in dit nummer.
Wat men verwachten zou van een van de literaire tijdschriften: dat ze eens een speciaal nummer zouden maken over het veelkoppigste begrip in de hedendaagse cultuur, het post-modernisme, is nu gedaan door het tijdschrift Wonen TABK. Het aprilnummer bevat zes essays die verschillende aspecten van het begrip behandelen: in de literatuur, de beeldende kunst, architectuur en het Italiaanse design. Harald Hendrix heeft wat teveel ruimte nodig om tot de kern van zijn essay ‘Het modernisme geradicaliseerd’, te komen maar weet toch duidelijk te maken dat er verschillende stromingen zijn die het begrip een positieve of een negatieve klank geven: voor de een is het post-modernisme een periode van regressie, consolidering en conservatisme, voor de ander is het een radicalisering van het modernisme en heeft het schrijvers als Pynchon, Barthelme, Calvoni, Borges en Krol opgeleverd die bezwaarlijk regressie kan worden verweten.
EVA COSSEE