Op de grens tussen wildernis en stad
Het verbrokkelde leven van de Chippewa-Indianen
Love Medicine door Louise Erdrich Uitgever: André Deutsch, 272 p. Importeur: Consul Books, f 35,40
Anthony Paul
De enorme materiële schade die de Amerikaanse Indianen is berokkend, ging over het algemeen gepaard met culturele minachting. In de literatuur en (helaas ook) in de cinema, werd de Indiaan op zijn best uitgebeeld als een edele gevederde idioot met een fraai profiel, een figuur waarop blanken hun sentimentaliteit en schuldbewuste vooroordelen botvierden. De autochtone Amerikanen hebben hun eigen stem niet genoeg laten horen om het evenwicht te herstellen; ze schijnen het vermogen om voor zichzelf op te komen, in tegenstelling tot de zwarte Amerikanen, al lang geleden te hebben uitgeput. Alleen daarom al is een roman van een Amerikaanse Indiaanse over haar eigen volk een belangwekkende gebeurtenis.
Louise Erdrich werd in 1954 geboren en is half Chippewa-Indiaans en half van Duitse afkomst - ook haar figuren zijn vaak van gemengd bloed. Love Medicine, haar eerste roman, is niet alleen het verslag van iemand die het in ieder opzicht marginale, en niet door literatuur geraakte reservaatsleven van binnenuit kent, maar verwerkt al die ervaringen tot iets van blijvende waarde dat we kunst noemen; het is een fantasierijke prestatie, vergelijkbaar met V.S. Naipauls vroege meesterwerk over het Caribisch gebied A House for Mr. Biswas.
De eerste keer dat ik Love Medicine las werd ik getroffen door de vlotte, bedreven verteltrant, door de vaak verbazingwekkende poëtische metaforen waarin het verhaal zich bij een climax samenbundelt, door de verzadigende overvloed aan raak geziene dingen - huizen, auto's, kleren, het weer, eten - en de afwisseling, humor en warmte in Louise Erdrichs stijl. Kortom, ik heb genoten van de zeldzame ervaring met een nieuw groot talent kennis te maken. De tweede keer kon ik meer aandacht besteden aan de ongedwongen vaardige opbouw van de roman: Erdrich weeft een reeks onderling verbonden levensgeschiedenissen aan elkaar, over een periode van drie of vier generaties, waardoor er een volkomen geloofwaardig beeld ontstaat van een gemeenschap van Chippewa-Indianen op en rond een reservaat in Noord-Dakota.
De roman beslaat een tijdperk van vijftig jaar, van 1934 tot 1984 (Erdrich is al even nauwkeurig met data als met vele andere dingen) maar aangezien de traditionele familiesage tegenwoordig slechts moeilijk verteerbare middelmaat oplevert, heeft de schrijfster gelukkig voor een intelligente strategie gekozen: ze springt heen en weer in de tijd en van de ene levensgeschiedenis op de andere. In het begin is het enigszins verwarrend, vooral omdat we met de eerste episode - of hoofdstuk - midden in de uitgebreide familie vallen, die in 1981 op het reservaat bij elkaar is gekomen om de dood van de mooie, ranke, verloren June Kashpaw te bewenen. In de allereerste scène zien we June, alleen en aan het eind van haar Latijn, in een vreemde stad. Ze is een van de geesten die in het leven van de anderen aanwezig zijn: Erdrich laat op indringende wijze zien hoe de levensgeschiedenissen van verschillende mensen elkaar kunnen beïnvloeden, verzadigen en kleuren. Het meest drastische uiteraard op het gebied dat we alleen met het afgesleten woord ‘liefde’ kunnen omschrijven; deze roman voert dat woord fier in de titel en geeft er een nieuwe betekenis aan: aan het eind is er zo'n overwicht aan humor, verdriet en pure ervaring, dat liefde niet louter sensualiteit en tederheid blijkt te behelzen, maar ook de intimiteit van geweld, rivaliteit en verraad.
Met de tweede episode komen we terecht in 1934 en het gevecht op leven en dood tussen een arm blank missiemeisje, Marie Lazarre, en de waanzinnige zuster Leopolda. De heersende godsdienst is een duivel-vrezend lumpen-katholicisme, dat barbaarser is dan de primitieve overtuigingen die daarnaast nog voortleven. Marie heeft the mail-order Catholic soul you get in a girl raised out in the bush, whose only thought is getting into town. De roman speelt zich precies op de grens tussen de bush en de stad af. Het is nog niet zolang geleden dat de Indianen een heilige zwarte hoed van een jezuïet stalen en er op kauwden om van de koorts af te komen maar in plaats van te genezen de pokken opliepen. Erdrich heeft een scherp oog voor dit soort beelden en ironie.
Marie trouwt uiteindelijk met Nector Kashpaw, die echter van de weelderige, amorele Lulu Nanapush blijft houden. Nector is een knappe man met een goede opleiding; hij waagt zich buiten het reservaat waar hij merkt dat de Amerikaanse cultuur van Indianen slechts verwacht dat ze in films en kitserige kunst edelmoedig sterven. Hij zit model voor een schilderij, De sprong van de krijger, dat beroemd wordt. Verwijzend naar generaal Custers aforisme ‘Alleen een dode Indiaan is een goede Indiaan’, komt Nector tot de conclusie: ‘Alleen een dode Indiaan, of een die achterover van zijn paard vallend sterft, is een interessante Indiaan.’