Wat de lezer lust
Ten Braven
Niets is prettiger dan het nu eens te kunnen hebben over een boek dat onlangs door zo'n tweehonderdduizend medelezers is geconsumeerd: Somberman's actie van Remco Campert. Alle lezers van deze rubriek horen ongetwijfeld tot de groep geschenkontvangers, dus ik schrijf voor ingewijden.
Het boekje is in alle toonaarden bezongen - ‘eindelijk eens geen rotzooi als cadeau van de CPNB’ -, dus in het positieve hoeven we hier niet lang uit te weiden. Zeker is het verhaal als geheel een sympathieke illustratie van de ‘ontwrichte mens in de laatkapitalistische samenleving’ die in een wanhoopsactie van één dag een schijn van zin aan zijn bestaan weet te verlenen. En natuurlijk slaagt Campert er met uitgekookte stijlmiddelen in de existentiële strekking net voldoende gewicht te geven zonder ook maar één lezer tegen zich in te nemen door serieus partij te kiezen voor de ludieke krakers, of voor de vlucht in de drank, of voor de emancipatie van mevrouw Bezig Somberman, laat staan voor de welvaartsmaatschappij of de verzorgingsstaat. Overal zweeft hij met zijn veelgeprezen lichte toets overheen en blijft buiten het bereik van potentiële critici.
En al mag je een geschenk niet in de bek zien, toch is dat juist een van de twee rotte plekken die ik in Camperts novelle moet aanwijzen. Campert is in de post-WO II-literatuur de typische exponent geweest van het goedgeschreven proza. Hij was als weinig anderen de vakman die zijn métier uitoefent. Maar hij was tevens de kampioen van het non-engagement. Er wordt steeds met milde spot voor gezorgd dat wij lezers onze eigen malle trends kunnen herkennen, maar net op het moment dat de schrijver ons dreigt mee te slepen in ontroering of geschoktheid maakt hij een grimas als om ons te verzekeren dat het maar spel is en heus geen hoge, zware of diepe literatuur - ja, voorbeelden graag.
In Somberman's actie voert Campert ons met meesterhand in de verhaalwereld binnen door middel van een droom die de hoofdpersoon droomt en die hem dadelijk typeert: vluchtgedrag dat pijnlijk contrasteert met zijn duffe, dagelijkse werkelijkheid. Diezelfde ouverture heeft de auteur al eens toegepast bij zijn andere geschenkvertelling, het korte verhaal ‘De tijden’, dat in 1980 als kerstcadeau uitneembaar zat vastgeniet in de Haagse Post.
Vervolgens wordt ons de traditioneel-moderne antiheld met mooi herkenbare trekjes van slapte en meegaandheid ten voeten uit opgediend; al op pagina 8 durft Somberman in het café geen drankje af te slaan: ‘Somberman trok een vlot gezicht en achtte het beter de pils te accepteren.’ Geheel binnen de Carmiggelt-conventie, maar toch een tien.
In het decor echter waartegen Sombermans actie zich dient af te tekenen, worden de simpele sjablonen niet genoeg uit de weg gegaan. De Amerikaanse toeristen in het Greenback-hotel blijven herkenbaar uit tal van satirische stukjes in krant of komische schets; toch gaat het er wel érg gemakkelijk en vrijblijvend toe: ‘In hun vaderland krijg je ze waarschijnlijk met geen stok het plaatselijk museum in, maar hier laten ze zich gedwee museum na museum in drijven.’ (p. 39): gewoon glad passagewerk. Zo is ook de groenteboer op pagina 72, die in een paars schort zijn zaak tot groenteboetiek heeft opgewerkt, gemakkelijk thuis te brengen, maar meer dan een obligate glimlach levert het scènetje toch niet op.
Erger zijn in mijn ogen de momenten dat Campert zijn lezer met geweld inpepert dat hij niet echt hoeft mee te leven; het loopt niet zo'n vaart met die somberheid hoor, laat hij ons al in de derde alinea met een knipoog weten: het verhaal speelt namelijk ‘op een doordeweekse ochtend, laten we zeggen een dinsdag, dan hebben we het grootste deel van de week nog voor ons’. Ofte wel: kom binnen, kom binnen, hier wordt iets leuks vertoond!
En ook de climax (na p. 83) wordt ingeleid door vermakelijk getoonzette clichés: ‘Vrijdagavond, de najaarsstorm jaagt door de straten en rukt de laatste blaren van de bomen.’ Zo liet ook Leonard Roggeveen het waaien in het dorp van Daantje en Grietje. Is het werkelijk nodig alle registers van lichtvoetigheid zo wijd open te trekken? Ook al zijn de tijden van het dikke romantische leed voorbij, de lezers lusten best nog wat onverdund sentiment.
Toch is de échte zwakte van het boek dat het een naneef is van Camperts columnwerk in de Haagse Post. Daar gedijen de allegorische figuren die model stonden voor bepaalde typen van eigentijdse vaderlanders. In de weekbladpers is er ook geen bezwaar tegen dat literaire figuren, ingeklemd tussen het wereldwee en onthullingen van modieuze trends, niet verder uitgroeien dan tot prototypen van één eigenschap, hobby of beroep. Maar in een heus boekje, zelfs van bescheiden omvang, zijn die mensen van één dimensie wel erg beperkt in hun mogelijkheden. De schrijver heet Letter en kan geen woord op papier krijgen; de schilder heet professor Knoert en kan zijn grote ideeën niet realiseren. Leuk wellicht, maar zo komt het boekje niet vol.
En Campert is schrijver genoeg om dat probleem te voorzien. Dus wordt zijn Somberman met tal van nuances, bijzonderheden en individuele gevoelens uitgebouwd tot... ja, tot een personage dat zijn allegorische karakter kwijt is en te veelzijdig wordt om nog zo'n typische Somberman te zijn. Campert weet als weinig anderen hoe je in kort bestek een romanfiguur achtergronden en diepte kunt verlenen. Hij doet dat ook door Somberman te voorzien van een ouderlijk milieu, een jeugd, schoolvriendjes en vaderschapsvrees. Maar die bijzonderheden zijn haast op iedere pagina strijdig met zijn koddige naamgeving. Vooral in de schoolepisode, als het jongetje Somberman zijn spijbelavonturen beleeft, is zijn naam een blijvende hindernis om het ondernemende knaapje scherp in beeld te krijgen.
Diezelfde onverzoenlijkheid van platte stripfiguur én rond karakter speelt zelfs bij de minder prominente personages in het boek. Bezig is veel meer dan bezig en Domoor is min of meer het omgekeerde van een domoor. Hij is een humane, onbedorven stadsbewoner. Ook die naam zal dus wel weer ironisch bedoeld zijn.
Kunnen we dan misschien afspreken dat we een tijdlang verlost blijven van iedere speels-ironische toets of lichtvoetigheid, om ons zonder voorbehoud te kunnen vermeien in volwassen Nederlandse literatuur? Ik houd me voor de eerst komende tien Boekenweken aanbevolen.