Vertaald
Boven water door Margaret Atwood. Vertaling Aris J. van Braam. (Maarten Muntinga, 249 p., f 9,90). Als Rainbow Pocketboeken zijn nu zestien titels gepubliceerd van voornamelijk vrouwelijke auteurs die eerder bij andere uitgeverijen zijn uitgekomen. De prijs blijft onder de tien gulden, wat in deze tijd heel aantrekkelijk is. Behalve het baanbrekende werk van Betty Friedan De mystieke vrouw, met een nieuw voor- en nawoord van de schrijfster, verscheen Boven water van de Canadese Margaret Atwood. Deze roman speelt zich af op een afgelegen eiland waar de hoofdpersoon met haar ouders gewoond heeft tot zij naar de stad vluchtte. Ze is nu terug om haar vader te zoeken die spoorloos is verdwenen. In haar gezelschap zijn David en Anna en haar partner Joe. ‘Toen hij haar voorstelde om samen te gaan wonen heb ik niet geaarzeld. Het was eigenlijk geen echte beslissing, het was meer iets als het kopen van een goudvis.’ Ze constateert dat het fijn zou zijn als hij wat meer voor haar betekende. Joe is een mislukte pottenbakker die samen met David een filmpje maakt dat ‘Zomaar Dingen’ als werktitel heeft. Anna noemt het achter hun rug Zomaar Onzin, hardop zou ze dat nooit durven zeggen omdat David haar geestelijk voortdurend mishandelt en zij zich volkomen afhankelijk van hem voelt. De ik-figuur is zelfstandiger; hoewel angst voor de leegte haar nog even in het gezelschap van de drie vrienden houdt (‘Een biertje, een stickie, grapjes, wat politieke prietpraat, de gulden middenweg; wij zijn de nieuwe bourgeoisie’) maakt ze zich uiteindelijk los van de maatschappij die concessie op concessie eist. Scherp portretteert Atwood het gedrag van de twee mannen die continu theorieën bedenken om de zaak onder te sneeuwen. Ze laat zich zelf bij de juiste stand van de maan bevruchten, en houdt op om te doen alsof ze beschaafd is. Als een weerwolf blijft ze alleen achter
op het eiland.
Honger door Doris Lessing. Vertaling Mieke Lindenburg. (Bert Bakker, 168 p., f 24,90) Honger is in 1952 geschreven. Dat is niet onbelangrijk om te vermelden omdat de behandelde problematiek in latere literatuur veel genuanceerder wordt behandeld en de personen psychologisch verantwoorder worden beschreven. Jabavoe is een zwarte, zestienjarige jongen die in een dorpje woont en van de grote stad droomt. Hij heeft zichzelf een beetje Engels leren lezen zodat hij misschien wel politieagent kan worden. In de stad aangekomen vervalt hij onmiddellijk tot ‘misdaad’: hij steelt kleren en schoenen om niet meteen als ‘kraalnikker’ herkend te worden, wordt geronseld door een aantrekkelijke vrouw voor een misdadigersbende. Als hij zich daarbij aangesloten heeft voelt hij zich een hele piet, (‘Ik, Jabavoe, ben de sterkste jonge man van het hele dorp. (...) Alle meisjes zijn dol op me en lachen als ik voorbij kom; twee dagen geleden ben ik naar deze grote stad gekomen en nu heb ik al kleren, en een van de gewiekste vrouwen van de stad kan ik als dienstmeid behandelen en toch houdt ze van me’) maar diep in zijn hart zou hij ook wel met eerlijk werk zijn geld willen verdienen. Zijn bentgenoot Jerry daarentegen is echt verdorven, die voelt een lust tot moorden: ‘Hij staat te trillen om zijn mes lekker midden tussen Jabavoes ribben te planten.’ Dat is het verschil tussen deze twee mannen; voor de een is er nog redding mogelijk, de ander is echt slecht. De redding komt van een groep mensen die de zwarte Afrikaan wil doordringen van zijn eigen identiteit, hem overtuigen van het feit dat hij niet alleen staat tegenover de blanke onderdrukker, dat er vele broeders zijn als hij maar wil vechten met de juiste middelen. Deze ‘mannen van het licht’ overwinnen.
De moordenaar door Roy Heath. Vertaling Aaldert van den Boogaard. (Het Wereldvenster, 183 p., f 20, -) De moordenaar is geen thriller, maar een psychologische roman. De eerste helft van het boek probeert de lezer ervan te overtuigen dat de dingen die Galton Flood, de hoofdpersoon, meemaakt hem tot een moord drijven. Zijn moeder vernederde hem en de relatie tussen zijn ouders was niet goed. Daardoor Vrij Nederland/Boekenbijlage 13 april 1985 krijgt Galton last van seksuele schuldgevoelens, jaloezie en wordt hij uiteindelijk waanzinnig. Dit deel, dat uitlegt waarom hij zo gefrustreerd raakt, is zo zwak dat het moeite kost om aan het iets sterkere tweede deel toe te komen. Van een onduidelijk verblijf in de jungle, dat twee jaar duurde, komen we alleen te weten dat bij het vertrek de andere mannen zeggen: ‘Je kaart niet, je drinkt niet, en je praat niet over vrouwen. Wat doe je dan wel als je vrij bent? Honden neuken, zoals de Amerikanen zeggen?’ Hij trouwt met zijn eerste liefde Gemma, maar kan niets met haar delen. Galton venedert haar en zichzelf door in een huurkazerne te gaan wonen en een baantje ver onder zijn niveau te nemen. Nadat hij haar heeft vermoord (in wezen vermoordt hij zijn moeder, zegt de achterflap) beweert hij gewoon dat ze weg is gelopen. ‘Wij Guyanezen zijn dromers. Wij dromen sterke, tanige dromen, dromen als gespierde lyriek waarin mensen tegen ons praten en ons vertellen wat we moeten doen. Daarom is Gemma weggelopen. Omdat ik nooit een droom met haar heb gedeeld. Ik kan niets delen, begrijp je.’ Floods misdaad komt nooit uit. De werkelijkheid kan hij echter toch niet aan als toenaderingspogingen tot een nieuwe vrouw mislukken. Hij eindigt als een gekke zwerver. Vervelend is ook dat de karaktereigenschappen van personen benoemd worden: iemand is slecht opgevoed, vulgair of arrogant. Dat wordt niet via handelingen of uitlatingen duidelijk gemaakt.
Het huis met de blinde serre door Herbjorg Wassma. Vertaling Paula Stevens. (Manteau, 221 p., f 32,50). Het twaalfjarige meisje Tora woont met haar moeder en stiefvader Henrik in een klein Noors vissersdorp. De roodharige Tora is verwekt door een Duitse soldaat en dat dragen zelfs de leeftijdgenootjes haar in de jaren vijftig na: ‘Het brandt, het brandt in Tora d'r haar, d'r moeder kwam bij een moffenvent klaar!’ Ze weet dat Duits zijn erger is dan een dronkelap te zijn in het visseizoen. Ze is het levende bewijs van haar moeders schuld. Dit is niet het enige leed dat Tora te dragen heeft; er is ook nog ‘het gevaarlijke’. ‘Handen die in het donker kwamen. Grote, harde handen die graaiden en kneedden.’ De sterkste maakt de dienst uit en heeft altijd gelijk. Het is belangrijk om te weten wie de sterkste is. Henrik is de sterkste, ondanks zijn ene eens verbrijzelde en nu verlamde schouder. Hij slaat hard (‘Als Henrik sloeg, kromp Tora ineen. Vouwde zich als een vod om zijn vuist’) en misbruikt haar als haar moeder 's avonds op de visfabriek werkt. Ze voelt zich als de schonkige kat die de jongens in het dorp doodgepest hadden omdat hij van niemand was. Ze hadden hem gekruisigd op een schutting. ‘De kat was ook ineengekrompen. Was ten slotte alleen nog maar vel en klauwen. Tora vroeg zich af of de kat net als zij het gevoel had, dat er geen plaats was voor tranen.’ De enige keren dat ze zich bijna vrolijk voelt, is als ze ziet niet de enige te zijn die een last heeft te dragen. En als ze bij haar resolute, sterke tante Rakel in de buurt is. Er lijkt geen bevrijding mogelijk uit Tora's buitengewoon beklemmende situatie. Sommige passages zijn zo gruwelijk - maar toch ingehouden beschreven - dat doorlezen bijna onmogelijk is.
MARIJKE HILHORST