Winters dagboek door Emmanuel Bove Vertaling: Gerda Siebelink Uitgever: De Prom, 142 p., f 22,50
Ed Jongma
Van de schrijver Emmanuel Bove had ik, voordat ik Winters dagboek las, nog maar vagelijk gehoord. Toch heeft hij, vanaf 1924 tot zijn dood in 1945, een vijfentwintigtal romans en een aantal verhalen gepubliceerd die een gunstig onthaal vonden in de pers en de bewondering oogstten van bijvoorbeeld schrijvers als Colette en Sacha Guitry. Maar ondanks deze contemporaine bijval heeft zijn werk geen literaire rimpelingen veroorzaakt in de zin dat het werd opgenomen in de officiële literatuurgeschiedenissen. Men zal zijn naam daar vergeefs zoeken. Dat hij nu plotseling in de belangstelling is teruggekeerd, dankt hij ongetwijfeld voor een deel aan Peter Handke, die begonnen is zijn werk in het Duits te vertalen. In Frankrijk wordt hij bij Flammarion herdrukt en ook in Nederland komt de vertaling op gang.
Emmanuel Bove werd, zo leert ons de inleiding van Jan Siebelink bij de vertaling van Winters dagboek door zijn vrouw Gerda, in 1898 geboren als zoon van de Russisch-joodse balling Bobovnikoff en een Luxemburgs dienstmeisje. Na het succes van zijn eerste roman, Mes amis, trouwt hij in 1925 met de rijke bankiersdochter Louise Ottensooser. Hij verlaat voor haar zijn eerste vrouw en twee kinderen, en ‘alimenteert’ daarnaast nog zijn moeder, die door zijn vader eveneens in de steek is gelaten voor een tweede vrouw. De Tweede Wereldoorlog brengt hij, balling op zijn beurt, door in Algerije, met Louise die zowel joods was als communiste. Hij sterft in 1945, onmiddellijk na zijn terugkeer in Parijs, aan een hartaanval. Deze biografische gegevens zijn niet onbelangrijk omdat de psychologie van de hoofdpersoon in Winters dagboek sterke autobiografische elementen bevat.
Het Dagboek geeft een minutieuze ontleding van de laatste maanden van het huwelijk van Louis Grandeville en zijn vrouw Madeleine. Dat deze naam ‘een knipoog naar Proust’ zou zijn, zoals Jan Siebelink suggereert, lijkt mij een grapje, ingegeven door bepaalde overeenkomsten met het werk van Proust die het Dagboek zou vertonen. Ik ben niet zo overtuigd van deze invloed. Bij lezing dacht ik, eerder dan aan Proust, voortdurend aan De bekentenissen van Zeno van Italo Svevo, door de geobsedeerdheid waarmee de eigen psychische problematiek aan de orde wordt gesteld. ‘Ik heb er een hekel aan over mezelf te praten,’ schrijft Louis ergens, maar hij vult er wel een heel boek mee. Is het mogelijk dat Bove dit werk heeft gekend? Zeno verscheen in 1923, en werd onmiddellijk enthousiast in Parijs geïntroduceerd door Svevo's vriend James Joyce, die ervoor wist te zorgen dat het boek door Valéry Larbaud en Benjamin Crémieux terstond werd vertaald en uitgegeven. Het lijkt dus onvermijdelijk dat Bove Zeno heeft gelezen, en haast even onvermijdelijk dat hij er de invloed van heeft ondergaan toen hij Winters dagboek schreef, dat in 1930 werd gepubliceerd. Svevo zelf heeft, op zijn beurt, in Zeno heel bewust de invloed verwerkt die hij had ondergaan van het werk van Freud, en dit werk klinkt ook weer als een pregnante echo door in Boves Dagboek. Vooral Freuds artikel uit 1922: ‘Bepaalde neurotische mechanismen in jaloezie, paranoia en homoseksualiteit’ kan als een blauwdruk gelden voor Winters dagboek, ook al mag men aannemen dat Bove dit artikel waarschijnlijk niet zal hebben gelezen.