Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Hoe de geschiedenis aan kinderen wordt verteld door Mare Ferro Uitgever: Het Wereldvenster, 320 p., f 39,75
| |
Flagrante vervalsingenEenzelfde misvorming van het verleden trof Ferro elders aan, voorbeelden te over. ‘De universele geschiedenis is dood,’ zegt hij in zijn conclusie, ‘dood omdat zij de luchtspiegeling was van Europa dat haar mat met de maat van zijn groei.’ Dat klinkt wat cryptisch maar de bedoeling is duidelijk. ‘De spiegel is gebroken.’ In plaats van het westerse glansbeeld komt een andere geschiedenis, andere geschiedenissen, talloze, zovele als er landen of machtsgroepen zijn. Een eeuwenlang proces van centralisatie en intellectule concentratie lijkt definitief plaats te maken voor het vergruisde beeld. En Ferro's boek dwingt er dan ook bijna toe omde relativerende maar typisch westerswetenschappelijke definitie van Huizinga aan te passen, ongeveer in deze trant: ‘Geschiedenis is het verhaal waarin een groep mensen het verleden (mis)vormt om het heden te legitimeren en de toekomst te sturen.’ Zo'n omschrijving is natuurlijk niets nieuws, ze is een stokpaardje van iedere ideologiekritiek. Maar ze fascineert toch omdat de hamvraag erin besloten ligt, een vraag die Ferro onbevredigend beantwoordt: hoe staat het met onszelf, nu op dit moment? We gniffelen als we horen dat Amerikaanse negers veronderstellen dat Columbus een rasgenoot van hen als hutjongen meenam. We gniffelen terecht omdat de omschrijving te duidelijk een belang dient (we stammen niet alleen van slaven af...). Maar vergeten daarmee dat andere volkeren met steeds meer recht - want macht ook om ons lachen. En waarom lachen ze, met hoeveel recht? Dat is de vraag. In een boek met dertien opstellen over geschiedvervalsing dat tegelijkertijd met de studie van Ferro verscheen, worden enkele van de meest saillante voorbeelden hiervan in de westerse historie besproken. Het laatste essay gaat over de dagboeken van Hitler, andere betreffen het geval Van Meegeren, de protocollen van de ouderlingen van Zion, brieven van Churchill, dagboeken van Mussolini, het Oera Linda-boek en de poëzie van Ossian. Stuk voor stuk flagrante vervalsingen, in alle gevallen bewust gemaakt om de tijdgenoot of het nageslacht om de tuin te leiden. En dat om vele redenen, geldelijk gewin of sensatie, wraak of haat. De titel van deze bundel is dan ook terecht Knoeien met het verleden. Dat is altijd gedaan, zal altijd gedaan worden en blijft een boeiend maar verwerpelijk fenomeen. De vraag die ik hiervoor stelde is hiermee echter niet opgelost: hoe staat het met onszelf? Hoe harder we onszelf op de borst slaan of het vingertje naar andere culturen, andere tijden of maniakale groepjes uitsteken, hoe wantrouwender je zou moeten worden. We weten langzamerhand wel in hoeverre de geschiedschrijving van de Koude Oorlog onjuiste accenten legde en zoals iedere historiografie gekleurd was door de deviaties van zijn tijd. We zien langzamerhand dat de klemtonen uit de jaren zestig niet langer de onze zijn. Maar wijzelf, nu? Is de tijdgenoot dan altijd blind? Zou het met deze kennis en de conclusies in het achterhoofd niet beter zijn iedere gedachte aan ‘objectiviteit’ overboord te gooien en te stellen dat uitgesproken subjectiviteit de beste maatstaf is voor de beoordeling van iemands ‘objectiviteit’? En dan maar nauwkeurig te gaan speuren naar onze eigen vooringenomenheden? Het is een gemis van de bundel Knoeien met het verleden dat de meer subtiele vormen van geschiedschrijving niet aan bod komen. Ik verwacht van een kikker geen veren maar hoe boeiend zou het niet zijn om een essay te lezen over het onderwijs in Suriname, waar kinderen almaar met het turfschip van Breda, schaatsende Leidenaars en de Vader des Vaderlands geconfronteerd werden. Of een verhaal over de geschiedschrijving van Nederland ten tijde van de Bataafse Republiek of door de Nazi-historici, zoals beschreven in de dissertatie van Schöffer. Dat zijn toch al meer subtiele varianten van geschiedvervalsing, hoe boud soms ook. Nee, impliciet wordt er in deze bundel gesuggereerd dat geschiedvervalsing door anderen bedreven wordt en dat wij er vreemd aan zijn. ‘Pas geleidelijk werden aan de creativiteit van de geschiedbeoefenaar vakkundige en ethische perken gesteld en zette het proces van verwetenschappelijking in dat de scheiding van historiografie en letterkunde bezegelde,’ zeggen de redacteuren in het voorwoord. Precies hetzelfde stelde Huizinga in het opstel waaraan ik zijn definitie ontleende: ‘Mytische verdichtingen van het verleden kunnen, als spelvorm, ook nu nog, een literaire waarde hebben, zij zijn voor ons geen geschiedenis.’ Maar wat is dat dan, ‘wetenschap’, ‘geschiedenis’? | |
LiterairEen aantal jaren geleden deelde J.J. Oversteegen aan eerstejaars studenten Letterkunde een passage uit Huizinga's Herfsttij uit te zamen met een aantal onmiskenbaar literaire teksten. Op basis van het geleverde fragment, zonder voorkennis, waren de studenten niet in staat literatuur en geschiedschrijving uit elkaar te houden. Volkomen begrijpelijk: in Huizinga's studie is vakkundigheid gekoppeld aan creativiteit, engagement en stilistische vaardigheid. En als een docent aan het historisch instituut van Utrecht Herfsttij met een verachtelijk gebaar als ‘literatuur’ van tafel veegt, zoals ik meemaakte, dan heeft hij in zekere zin gelijk. ‘Fictie’ is het, tot op zekere hoogte althans. Maar fictie is dit werk alleen als die docent durft te erkennen dat hij op zijn beurt ook ‘fictie’ maakt. Tabellen en graanprijzen, sociale stratificaties en sociaal-psychologische methoden zijn stuk voor stuk ook maar metaforen, net als het esthetisch taalgebruik van Huizinga. Het verleden is dood, het heden heeft zijn preoccupaties en daarom werkt de geschiedschrijving altijd met mythes, wetenschappelijk of literair. Pas als dat erkend wordt, is een onderscheid tussen de verschillende mythes mogelijk en zinnig. Eerder niet! Maar wil dit nu zeggen dat wij evenzeer aan geschiedvervalsing doen als de fotograaf die Trotski door een zwart gat vervangt? Nee, natuurlijk niet. Geschiedschrijving beweegt zich wat dit betreft op een schaal van, zeg, 1 tot 10. Op het laagste niveau liggen de mythes waarvan men zich niet of nauwelijks bewust is en misschien ook niet kan zijn. Op het hoogste niveau liggen de bewuste leugens, erger nog, de leugens die met machinepistolen en concentratiekampen erin geslagen worden. Tussen deze twee polen bestaat een uitgebreid scala van mogelijkheden, van wensen en overdrijvingen, verfraaiing en verwaarlozing van gegevens. Daarom ook hebben de samenstellers van de bundel Knoeien met het verleden uiteindelijk gelijk als zij wetenschappelijke geschiedschrijving onderscheiden van andere vormen van omgaan met het verleden, alleen om andere redenen dan zij beweren. Het zijn niet de vakkundige of ethische perken die het geschiedbeeld meer of minder vals maken. Allerminst! Onder de noemers vakkundigheid of ethiek zijn al heel wat misdaden bedreven. Nee, het is de tegenstrijdigheid van visies, het historisch pluralisme dat het de lezer mogelijk maakt om zich een beeld te vormen dat tot op redelijke hoogte betrouwbaar is. Niet de gladde, maar de gebroken spiegel misvormt het minst en daarom is het boek van Ferro uiteindelijk ook een opwekkende studie. Het biedt de zekerheid dat de geschiedenis meer dan ooit een discussie zonder eind zal worden. De ware geschiedvervalsers zijn wij die dat niet willen erkennen. ■ |
|