Waarom schrijven zij?
Het speciale nummer van Libération
Pourquoi ecrivez-vous? 400 écrivains répondent Speciale aflevering van Libération, f 15, - Importeur: Van Gelderen
Rudi Wester
In 1919 hadden de jonge, enthousiaste directeuren Breton, Aragon en Soupault van het tijdschrift Littérature, dat absoluut niet over literatuur wilde gaan, bedacht dat de vraag ‘Waarom schrijft u’? zo ongeveer de burgerlijkste vraag is die men aan een schrijver kan stellen en dus stelden ze hem, vooral om de middelmatigheid van het toen heersende literaire klimaat in Frankrijk aan te tonen. Soupault, de enige van de drie musketiers die nog in leven is, vertelt in Libération hoe de surrealisten op het idee kwamen. Tijdens een van hun vele, luidruchtige bijeenkomsten in Le Petit Grillon vroegen zij eindelijk aan de wat oudere café-klant die altijd alleen maar luisterde en nooit wat zei, waarom hij zo naar hen keek. Hij antwoordde: ‘Ik kijk naar u omdat ik zou willen weten waarom u schrijft.’
Nu, vijfenzestig jaar later, heeft dit spook schrijvers over de hele wereld aangestaard en het resultaat is verbijsterend en vermakelijk. Vierhonderd antwoorden, variërend van een zin tot een essay van een paar honderd woorden, bijtend of beminnelijk, geestig of aanstellerig, geïllustreerd met vaak uiterst bizarre foto's vormen wat de samenstellers met recht een zelfportret van de wereldliteratuur noemen. Van Korea tot Finland, van Cuba tot Indonesië trekken ze in een bonte stoet voorbij, de schrijvers van gedichten, proza of pamfletten. Eén treurige uitzondering: Rusland heeft het in groten getale laten afweten. Er hebben slechts vier schrijvers geantwoord en daarvan wonen er ook nog twee buiten Rusland. Amerika is overdonderend aanwezig met maar liefst 57 reagerende literatoren, waarbij Frankrijk bescheiden afsteekt met 17. Nee, de organisatoren hebben het zich niet gemakkelijk gemaakt, maar wat is nu het antwoord op de vraag? Dat is in een paar woorden gezegd: er zijn 400 antwoorden.
Hoewel een enkeling de vraag idioot noemt, gaat vrijwel iedereen er op een serieuze manier op in. Slechts de Spanjaarden maken er een potje van, had u dat van ze gedacht? ‘Als ik schrijf, is dat omdat Libération me vraagt waarom ik schrijf,’ stelt Quim Monzo en de communistisch-militante Manuel Vasquez Montalban doet het af met de cynische zin: ‘Ik ben begonnen met schrijven omdat ik groot, rijk en mooi wilde zijn.’
Maar zeer velen beginnen getrouw bij hun jeugd, bij het moment waarop ze begonnen zijn met schrijven. Juweeltjes van antwoorden levert dat soms op, literatuur in een notedop die doet verlangen naar meer. Opvallend is ook het ontbreken van het geklaag over de angst voor het blanco vel papier. Of stelt iedereen de zaken mooier voor dan ze zijn, zoals de Amerikaanse Jayne Anne Philips al oppert? Sommigen proberen er onder uit te komen door de vraag anders te formuleren of de bal terug te kaatsen, zoals de Portugese Agustina Bessa-Luis: ‘Eerlijk, waarom denkt u dat ik schrijf?’ en het al genoemde, waarom men begonnen is met schrijven. De variaties lopen dan uiteen van: ‘Omdat ik geen balletdanseres kon worden’ (Nadine Gordimer) tot: ‘Omdat ik mijn schoenveters niet kon knopen’ van de Italiaan Giorgio Manganelli, wiens antwoord veel geestiger is dan hier nu staat. Een verrassende reactie komt van een Griekse dichter die analyseert waarom hij niet meer schrijft. Afgezien van de literaire kwaliteiten van zijn werk, die ik niet kan beoordelen, spreekt hier een tweede Rimbaud die dichten ziet als het instrument van een jeugd die voorbij gaat.
Het allerhoogste scoort natuurlijk het in vele toonaarden bezongen ‘omdat ik niet anders kan’, het is een innerlijke noodzaak,’ ‘het is een manier van leven,’ ‘van ademhalen,’ ‘van zelfbescherming om niet gek te worden’. Het superkorte zinnetje van Beckett staat ook voor oude rotten uit het vak als Günter Grass en Anthony Burgess: ‘Bon qu'a ça,’ ofwel ‘Alleen daar goed voor.’
Goede tweede is het schrijven als middel tot zelfkennis, tot een beter begrip van de duistere wereld om ons heen waardoor de eigen persoonlijkheid meer contouren krijgt. Veel parafrasen. (‘Ik schrijf, dus ik ben’) op de bekende uitspraak van Descartes zijn te lezen, waarbij opvalt dat deze regelmatig wordt toegeschreven aan Pascal, zoals bijvoorbeeld door de Canadese Margaret Atwood. Schrijven is dus ook niet weten en om daar achter te komen moet je weer schrijven (de Italiaan Alberto Moravia).
Veel auteurs uit landen met een onderdrukkend regime zien, het zal niet verbazen, de literatuur als een wapen in de strijd of zoals een tachtigjarige Chinese het formuleert: ‘Ik heb de pen ter hand genomen zoals men een geweer pakt.’
Merkwaardig eensgezind zijn opvallend veel grote namen in hun afkeer van het ontraadselen van het mysterie omdat dat misschien het einde van hun schrijverschap zou betekenen. Met zijn uitspraak: ‘Als ik ook maar een gering vermoeden had, zou het de laatste regel zijn die ik schreef,’ schaart Botho Strauss zich in het gezelschap van onder andere Patrick Modiano, Hugo Claus, Charles Bukowski en Alison Lurie.
Overeenkomstige uitspraken zijn dus wel te vinden maar nog veel talrijker zijn natuurlijk de verschillen. Het is tenslotte ook de taak van de schrijver te zeggen wat nog niet gezegd is en die taak zien vooral veel auteurs uit de Derde Wereld.
Spreekt Nederland voor deze wereldcup op het gebied van de literatuur nog een woordje mee? Willem Frederik Hermans geeft een zeer eigen geestige versie van Hollandse zuinigheid, Harry Mulisch verschuilt zich voornamelijk achter zijn
Vervolg op pagina 14