Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Denken is een lust door Willem Jan Otten Uitgever: Querido, 72 p., f 17,50
| |
AfbeeldingenHet wordt tijd te stipuleren dat de pornografie waarover Otten schrijft, niet van literaire maar van picturale aard is, al wijdt de auteur tegen het einde van zijn verhandeling een periode aan het universum van Sade, dat op het principe van de omkering berust. Het gaat bij Otten dus niet om verhalen maar om afbeeldingen die in de vorm van tijdschriften worden aangeschaft, door de verslaafde moeten worden aangeschaft, telkens weer, omdat zijn verzameling door het kijken, dat ook een vorm van denken is, wordt verbruikt en aanvulling behoeft. ‘De geeuwhonger naar naakte, zeer naakte lichamen,’ bekent Ottens ‘ik’ al aan het begin van zijn boekje, ‘bestrijd ik met naakte, zeer naakte lichamen’ - een vorm van homeopathie, zou men kunnen zeggen. Die ‘zeer naakte’ lichamen moeten nieuw, dat wil zeggen fris zijn. Op grond van hun frisheid (of ‘versheid’ kan men zeggen, om het consumptieve karakter ervan aan te duiden) worden ze met enthousiasme gevuld en zodoende tot leven gewekt. De verslaafde voert, ter bevrediging van zijn drang, - in veler ogen armzalige of stuitende - afbeeldingen een toneelspel op waarin hij als de ‘deus intra machinam’ functioneert. Zijn de lichamen verbruikt, is de lust die hun aanblik verschaft uitgeput, dan worden de afbeeldingen ervan in een schoenendoos opgeborgen, door Otten de ‘kartonnen harem’ genoemd, een benaming die een verwijzing naar andere vormen van spaarzucht inhoudt. Prozaîscher, onromantischer en cynischer kan het al niet, zullen velen ongetwijfeld denken. Maar het valt niet te ontkennen dat mensen elkaar ook in de ‘gewone’ omgang verbruiken en dat het slijtageproces de grootste bedreiging vormt waaraan relaties zijn blootgesteld. In het huwelijk kan de mate van het verbruik, dat niet in verdovende sleur is omgezet of anderszins wordt ‘gecompenseerd’, een reden zijn waarom de echtgenoten uit elkaar gaan. Ook wie voor zijn seksuele bevrediging aan pornografie is verslaafd, gaat scheidingen aan die wel degelijk smartelijk kunnen zijn, al verlopen ze zonder de veelal ellendige complicaties die zich voordoen wanneer huwelijkspartners uit elkaar gaan. Maar dank zij de ‘kartonnen harem’ bestaat in de pornografie de mogelijkheid een scheiding ongedaan te maken, telkens wanneer het verlangen naar het kortstondige ‘huwelijk’ van de verslaafde met een object opnieuw in hem ontstaat. Het object is tegemoetkomend, gewillig, kortom volmaakt passief, en kan daarom ook op een volmaakte wijze met enthousiasme worden gevuld en tot leven gewekt. In het ‘gewone’ verkeer tussen vrouwen en mannen is voor een verbintenis wederzijdse betovering vereist, een kwaliteit waarover niemand vrij kan beschikken, omdat ze aan het toeval is overgeleverd. In de pornografie is het toeval, zodra de afbeelding aan de verslaafde ‘bevalt’, uitgebannen. Het lot neemt zijn loop, evenals bij een executie. In zekere zin vormt de omgang van de verslaafde met zijn object een ideale toestand, de verwerkelijking van een utopie. Buiten een gefantaseerde wereld is het streven van de mens tot falen gedoemd. Het falen maakt zijn menselijkheid uit. | |
GrondpatroonOp een enkele uitzondering na vermeldt Otten geen titels van de tijdschriften die zijn ‘ik’ verzamelt. Ik betreur dat een beetje, hoewel het van het begin af aan duidelijk is dat het essay niet is bedoeld als een poging tot inventarisatie. Het ontbreken van titels heeft bij mij aanvankelijk bijgedragen tot de verwarring waarover ik het had en waardoor ik in het onzekere verkeerde over de pornografische variëteit waarop Ottens onderzoek is gericht. Otten specificeert het verschijnsel van de pornografie niet, omdat hij het als een geheel beschouwt, ongeacht de verbijzonderingen, onverschillig of het harde dan wel zachte pornografie betreft, en of de pornografie met speciale attracties, zoals de anale, de bestiale of welke andere ook, is toegerust. Het gaat hem in zijn verhandeling om het ontwikkelen van een model dat de waarheid, en wel de zijne, het dichtst benadert, een grondpatroon waarop kan worden gemoduleerd, hoewel modulaties het gevaar in zich bergen het patroon te vervalsen en het extreme karakter van de seksuele lust te verdoezelen (een term die bij Otten nog al eens voorkomt). Extremisme veronderstelt, op welk gebied ook, in zijn ‘bemoeienis’ het grootst mogelijke verschil, een volstrekte tegenstrijdigheid. Verwisselbaarheid en uniciteit zijn de begrippen waarvan Otten uitgaat voor zijn karakterisering van de seksuele lust en de bevrediging ervan. Ze vallen samen als de onontkoombare, en in de pornografie noodzakelijke, paradox waaraan de mens in de bevrediging van zijn lust is overgeleverd. Ook in het ‘gewone’ liefdesverkeer maken de partners, betoogt Otten, elkaar tot object en is ieder alleen op een even lustvolle als heilloze wijze. Eenzamer, meer alleen kan men niet zijn. Deze constatering is de kern van Ottens exposé dat zich als een met een elegante wraakzucht bedreven demaskering van de seksuele lust onthult. De bij vlagen briljant geschreven verhandeling heeft voor mij in elk geval de verdienste dat het mij op ‘ideeën’ heeft gebracht, het inzicht in mijn ‘innerlijke ruimte’ heeft vergroot. Van welk boek kun je dat al zeggen? En toch! Hoewel ik Otten uiteraard het volste recht toeken zijn opwindende idiosyncrasie als de beschrijving van een model te presenteren, zou ik graag hebben gezien dat hij allerlei implicaties die uit het thema van zijn verhandeling voortvloeien, zoals de genetische, de psychologische, de sociologische en de culturele implicaties, niet slechts had vermeld maar er nader op was ingegaan. Dat hij dat niet heeft gedaan maakt zijn betoog weliswaar heel zuiver (‘in de leer’, ben ik geneigd eraan toe te voegen), maar soms ook enigszins schraal. Bovendien springt hij met de paradox om op een wijze die niet van ‘gevaar’ is ontbloot en zijn verkenningen van het gebied een enkele keer meer van de werkelijkheid (ook de zijne, komt het mij voor) verwijdert dan dat ze haar kadastreert: het gevaar van de abstractie. En tenslotte ben ik, eerlijk gezegd, nieuwsgieriger naar een zich in details vertakkende registratie dan naar modellering of theorievorming, hoewel ik ook daar allerminst afkerig van ben. ■ |
|