[Nummer 15 - 13 april 1985]
Ter zake
Rudie Kagie
Uitgeverij Reflex wordt waarschijnlijk onderdeel van het Kluwer-concern. De besprekingen over de overname verkeren in ‘een vergevorderd stadium’; een beslissing valt deze week nog te verwachten. Er is geen sprake van een labiele financiële situatie van Reflex: een accountant die in opdracht van Kluwer de administratie kwam inspecteren verliet vol optimisme over de perspectieven van een eventuele fusie het Utrechtse pand. ‘Aan het uitgeven van kunstboeken zijn grote financiële risico's verbonden’, verduidelijkt Reflex-uitgever André Swertz. ‘Door de samenwerking zal het mogelijk worden de vele ambitieuze plannen die we hebben uit te voeren. Er staat heel wat op stapel.’ Als het doorgaat treedt Reflex per 1 juni toe tot de Kluwer Groep Algemene Uitgeverijen. De consument zal van de overname overigens niets merken: Reflex verliest weliswaar zijn zelfstandigheid, maar blijft gewoon Reflex heten.
Hoe zeer een onvolledige toelichting op de achterzijde zich kan wreken op auteur en inhoud van een boek werd kortelings geïllustreerd door Nicolaas Matsier die zich in NRC Handelsblad vrolijk maakte over het Nationaal scheldwoordenboek van Kristiaan Laps. Dit scheldwoordenboek, stelde Matsier vast, is niet leuk. Wellicht was die Laps vanwege zijn achternaam ‘voorbeschikt tot slapheid, karakterloosheid en lulligheid’. Natuurlijk was hij sedert zijn vroegste jeugd uitgescholden voor Lapzwans en nam hij thans, veronderstelde Matsier, de gelegenheid te baat om vele pagina's achter elkaar terug te schelden. Tot overmaat van ramp had Laps zich bediend van een soort van woordverklarinkjes waarvoor een twaalfjarige zich zou moeten schamen.’ De betekenis van de scheldwoorden in het boek varieert van ‘sloom persoon’, ‘dom persoon’, ‘rare figuur’, ‘meelijwekkend persoon’, ‘rare suffe figuur’ tot ‘onaangenaam persoon’. Matsier vroeg zich af hoe oud die Laps eigenlijk is. Dat had natuurlijk op de achterkant van het boek moeten staan, evenals nadere informatie over de totstandkoming van het gekraakte naslagwerk. Om te beginnen Kristiaan Laps bestaat niet. Het is een pseudoniem van de Rotterdamse leraar Nederlands A.A. Laport (38), die merkte dat leerlingen in de tweede klas van de havo problemen hadden met het hanteren van het woordenboek. ‘Toen ben ik op het idee gekomen ze zelf een woordenboek te laten maken met woorden die in hun belangstellingssfeer liggen: het scheldwoord dus,’ legt Laport uit. De lijst werd later dankzij de medewerking van scholieren uit de kop van Noord Holland, Brabant, Wageningen, Limburg en Twente aangevuld met de haatdragende vocabulaire uit die streken. ‘Het is een boekje zonder pretenties’, benadrukt
de samensteller. Matsier is een oelewapper omdat hij zulks niet doorzag en het Nationaal Scheldwoordenboek met de dikke Van Dale vergeleek. Nanny Brinkman van uitgeverij Ploegsma stelt zich milder op: ‘Wij kennen Matsier heel goed. Hij heeft ons uitgelegd dat hij niet anders kon doen dan het boekje afkraken omdat hij het in een artikelenserie over woordenboeken moest behandelen. In die context kan ik me voorstellen dat hij er zich negatief over uitliet.’
P.G. Wodehouse (vijfenzeventig romans, achttien verhalenbundels, essays, gedichten en memoires) behoort tot de schrijvers die fanclubs nalieten. De Wodehouse Society in Nederland, die honderd jaar na de geboorte van de humoristische auteur in 1981 werd opgericht, zoekt nu een sponsor die de uitgave van de eerste Wodehouse-bibliografie wil mogelijk maken. Daartoe plaatste ze een oproep in het reclamevakblad Incentive met de intrigerende toevoeging: ‘Indien uw te promoten doelgroep bestaat uit sophisticated artsen, politici, reclamemensen of andere geleerden dan is het overwegen van een Wodehouse-promotion de moeite waard.’ Nee, de opsomming van deze beroepsgroepen is niet ironisch bedoeld, haast zich Rob Kooy die de bibliografie samenstelde mee te delen. ‘Wodehouse’ wordt nu eenmaal vooral in die kringen nogal op handen gedragen.’ De oproep heeft tot dusver nog geen sponsors opgeleverd. Het Spectrum, sinds 1954 uitgever van de Wodehouseboeken, toont evenmin belangstelling voor de bibliografie: de publieke waardering voor de produktieve levensgenieter schijnt wat te zijn weggeëbd. Kooy: ‘De Wodehouse Society heeft zo'n honderd leden. Met die bibliografie ben ik zo'n driekwart jaar bezig geweest; ze vonden het jammer van al het werk als het resultaat alleen onder de leden verspreid zou worden. Als we een sponsor hebben kunnen ook anderen er kennis van nemen, dan bereiken we een groter publiek.’
Mag de naam van Peter Loeb, omstreden uitgever te Amsterdam nog genoemd worden? Hij ontbreekt in ieder geval in Ontmoetingen met Willem Elsschot van Simon Carmiggelt. De Arbeiderspers vermeldt dat een deel van de verhalen ‘eerder in een beperkte oplage’ werd uitgegeven, maar dat Loeb daar verantwoordelijk voor was staat er niet bij. Overigens, beperkt was de oplage van Notities over Elsschot in 1975 evenmin: op een bibliofiele editie van tweehonderd vijftig stuks volgde een paperbackuitvoering in een oplage van drieduizend exemplaren.
Bij Meulenhoff verscheen in de serie Literair moment een ‘informatieboekje’ over Jan Siebelink. Ook hier geen spoor van Loeb, die de eerste drie boeken van Siebelink uitgaf. In het bibliografisch overzicht van de schrijver staat dat Nachtschade, Een lust voor het oog en Weerloos destijds bij Meulenhoff in première gingen. Klopt niet. ‘Wij hebben die boeken van Loeb overgenomen. De lezer zou mogelijk op een verkeerd spoor gezet worden als de indruk ontstond dat de titels daar nog verkrijgbaar zouden zijn,’ verduidelijkt Maarten Asscher van Meulenhoff. Jan Siebelink zegt dat hij het lijstje met titels niet zelf samenstelde. Hij geeft toe dat er een fout werd gemaakt door te schrijven dat de eerste drukken van de drie boeken bij Meulenhoff verschenen. ‘Ik ben trouwens blij dat ik niets meer met meneer Loeb te maken heb,’ voegt de schrijver daaraan toe. ‘Er zijn daar rare streken uitgehaald. Mijn verhalenbundel Weerloos zag ik tot mijn verbazing in een Belgische winkel liggen met de naam van een gefingeerde uitgever erbij. Het zou daar verschenen zijn bij Alexander Jonckx in Antwerpen, daaronder stond Loeb & Van der Velden, Amsterdam. Er was mij daar niets over verteld. Toen ik ernaar informeerde zeiden ze dat het om belastingtechnische redenen was, zeer onzuiver allemaal. Ik heb er ook nooit een afrekening van gezien.’
Peter Loeb noemt het ‘eigenaardig’ dat De Arbeiderspers en Meulenhoff zijn naam niet even met een klein lettertje vermeldden op de plaats waar hij volgens hem behoort te staan. Hij zal er geen boze brief over schrijven: ‘Daar kan ik niet aan beginnen. Als ik verhalen wil overnemen voor een bloemlezing geven De Arbeiderspers en Meulenhoff altijd direct toestemming; ik houd ze liever te vriend.’
De Bezige Bij herdrukte Scheppend nihilisme, een verzameling interviews met Willem Frederik Hermans. Voorin wordt er keurig op gewezen dat het boek eerder bij Loeb & Van der Velden verscheen. ‘Van Scheppend nihilisme hadden we destijds een restvoorraad liggen die we contractueel niet mochten verramsjen,’ herinnert Loeb zich. ‘We hebben die hele partij toen aan De Bezige Bij overgedaan, die de partij wél onmiddellijk verramsjte. Dat ze nu met een herdruk komen verbaast mij zeer.’
De Amsterdamse boekhandel Atheneum gaat deze maand de boekenvoorraad electronisch beveiligen tegen diefstal. Bij de uitgang komen poortjes te staan die ervoor zorgen dat een alarmsignaal rinkelt als een klant met een niet-afgerekend exemplaar onder de arm de winkel dreigt te verlaten. ‘Het is een weinig sympathieke maatregel, maar we moeten wel. Er wordt met de dag meer gestolen’, zegt Jan Meng van Atheneum. ‘Van Gennep ging er mede vanwege de diefstal aan onderdoor, maar zo ver willen wij het niet laten komen.’ Het controlesysteem bewees zijn diensten tot nu toe vooral bij de Kluwerboekwinkels. Meng: ‘Toen we een paar jaar geleden spiegels installeerden in de zaak vonden we dat al heel vervelend. Als de klant constant wordt bespied bevordert dat niet het plezierig rondsnuffelen in de winkel. We hebben ook wel geëxperimenteerd met studenten die in de zaak rondliepen om er op toe te zien dat er niet gestolen werd. Dat werkte niet, die jongens lieten hun vrienden onbekommerd hun gang gaan. Eind jaren zeventig opereerde zelfs een organisatie binnen de universiteit waar je boeken kon bestellen, die dan voor je gestolen werden. We hebben grondig bestudeerd wat we er tegen zouden moeten doen. Het meeste effect heeft zo'n geüniformeerde employé van een bewakingsdienst bij de uitgang, zoals ze bij Voorhoeve & Dietrich in Rotterdam hebben. Wij vinden die electronische poortjes sympathieker. De mensen hebben dan tenminste niet het idee dat ze in de gaten worden gehouden als ze een boek uitzoeken.’