Volmaakte volzinnen
Ten Braven
Er dook tot mijn vreugde een nieuwe trend op in de advertenties van de boekenweek. Een bepaalde uitgever, die ik van Brinkman nu weer wél mag noemen, prees zijn nieuwe romans aan door er een willekeurige passage als smaakmaker uit te citeren. Een drieste onderneming, want zo'n alinea moet wel heel bijzondere kwaliteiten hebben om ons buiten de bedding van het verhaal, geheel in zijn eentje, tot aankoop van de rest te verleiden.
Zo kregen we van Kossmann een laaiende beschrijving van een brand onder ogen, die verlekkerd deed uitzien naar de verdere Rampspoed en hoe het met die kat zal aflopen. Uit Hellema hadden ze een duistere passage gelicht vol moeizame formuleringen (‘de morele last van de roep om een aardse gerechtigheid’) zodat het volledige boek alleen maar mee kan vallen.
En Bumiers nieuwe bundel werd aangeprezen met de intrigerende suggestie van veel huiselijk leed in de betere kringen: ‘De baron is zijn vriend kwijtgeraakt aan een kapucijner monnik of zo, ook een huisvriend.’ Het is een opmerkelijk initiatief dat ik nog niet zo gauw door een museum of galerie zie nagevolgd: om bezoekers te lokken één vierkante centimeter van een schilderij reproduceren. Bij muziek kan ik het me al veel beter voorstellen. Sommige composities kunnen inderdaad onvergetelijk zijn om een paar magnifieke maten.
Zo herinner ik me uit mijn prille jaren thuis dat we een 78-toerenplaat hadden met ‘Le rouet d'Omphale’ van (ik meen) Saint-Saëns. Daarin werd het draaiende spinnewiel uitgebeeld door een zich steeds herhalend motief dat plotseling openbarstte in een fontijn van muziek. Die spanning in de voorafgaande maten en de zekerheid ‘dat het komen ging’ maakten dat we de naald telkens weer bij die groeven neerlieten, tot het schellak krachtiger ruiste dan Saint-Saëns.
Vestdijk ging er als muziekcriticus van uit dat het altijd om zulke sublieme momenten gaat. In wat hij differentiële muziekkritiek noemde, woog hij op die manier geslaagde passages af tegen vulmateriaal en passagewerk. Ieder muziekstuk achtte hij in principe té ongelijkmatig om er een globaal oordeel aan te wijden.
Nu er die boekadvertenties met aanbevolen zinssneden zijn, vraag ik me af of er ook differentiële literatuurkritiek denkbaar is. Bestaan er romans die ons dierbaar zijn om één uitzonderlijke passage? Is er een soort recensies mogelijk waarin verschillende mooie volzinnen worden geprezen, terwijl andere gedeelten als vervelend worden afgewezen? Waarom niet? Tenslotte verlopen romans net als composities in de tijd en ook van een schrijver is het te veel gevergd als hij van a tot z subliem moet wezen.
En inderdaad weet ik wel romans waarin alleen bepaalde onderdelen - of thema's - me bevallen: het wreedaardige optreden van de dwerg Quilp in The old curiosity Shop bijvoorbeeld verkies ik verre boven de lamentabele lotgevallen van de kleine Nell. Zelfs heb ik twee voorbeelden paraat van een boek dat ik hoog aansla om één enkel klein zinnetje.
Nummer één is Nabokow die in Bend sinister een afschuwelijk terreurregime beschrijft. De verwerpelijke dictator Paduk blijft hoofdstukken lang doende achter de schermen, tot wij lezers net zo naar een ontmoeting snakken als een vurige Oranjeklant die een glimp van de vorstin hoopt op te vangen.
Eindelijk zullen we dan met de hoofdpersoon op audiëntie worden ontvangen! En dan schrijft Nabokow in de vertaling van Charles Timmer: Paduk ‘stond met zijn handen op zijn rug en met zijn rug naar de lezer.’ Van dat zinnetje zal ik nooit genoeg krijgen. Een half boek lang heeft de schrijver zich ingespannen om je in zijn illusies in te spinnen en au moment suprême tuimel je door een onverwachte duw in de werkelijkheid terug, terwijl de schrijver in zijn vuistje lacht: hij heeft je betrapt op je (nu doorgeprikte) behoefte eens lekker te zwelgen in de aanblik van zijn monsterlijke antiheld.
Net als Escher die de renaissance-trucs van het perspectief exploiteert om je met een schok te laten ervaren dat het maar trucs zijn en dat je in werkelijkheid naar het platte vlak van de afbeelding kijkt.
Een soortgelijke voorkeurszin deel ik wellicht met alle lezers van Irvings The world according to Garp. Lang na het catastrofale auto-ongeluk waarbij Garp zijn kaak heeft gebroken en zijn zoon Duncan een oog is kwijtgeraakt, komt de hele familie langzaam bij op het buitenverblijf van zijn moeder Jenny Fields. Bij Irving is het hoofdrecept nu eenmaal ‘never a dull moment’ en dus is er al weer van alles gebeurd, als Garps hechtingen eruit mogen en hij weer voorzichtig begint te praten. Dan krijgen we, vertaald door C.A.G. van den Broek, ineens te lezen: ‘“Ik mizz hem,” bekende Garp.’
Als het anderen net zo verging als mij, dachten we op dat moment allemaal: ‘Hè?, Wat? Wie mist hij?’ En pas door nijver terugbladeren, tastend voortlezen, combineren en deduceren begint het te dagen dat we al die tijd niets meer hebben gehoord over Walt, Garps jongste zoon; op dat moment blijkt pas dat hij het ongeluk niet heeft overleefd. Een onvermoede lacune wordt onverwachts ingevuld en je verwijt jezelf dat je zo weinig op dat kleine kind hebt gelet...
Daar wordt de lezer met zijn neus op het feit gedrukt dat hij niet zelfstandig in de wereld van het verhaal kan rondkijken. Met name wat er niet te zien valt, merk je niet op als de schrijver je er niet op wijst. Zulke momenten maken je wijzer en toch niet sadder. Eén zo'n zinnetje weegt op tegen jaren college lopen in de literatuurwetenschap.