Rudie Kagie
‘K napen die hier het meeste lezen,’ zegt de bibliothecaris van het huis van bewaring te Rotterdam, ‘die knapen zijn pas de echte bajesklanten. Je pikt ze er zó uit.’ De echte bajesklanten lezen zich suf. Dat hebben ze achter de tralies geleerd, thuis komen ze er zelden aan toe. Werken, legt de bibliothecaris uit, is in een huis van bewaring niet verplicht. Wie de hele dag op cel wil blijven zitten mag dat. Zo iemand grijpt onwillekeurig naar alles waar gedrukte letters op staan. Al is het uit verveling. Al betreft het Veel plezier met wasknijpers een boekje uit een hobbyreeks voor doehetzelvers dat, waarom niet, in de gestichtsbibliotheek voorradig is. In het gangpad tussen de stalen opbergmeubels grinnikt een recidivist. Mag hij dit even rechtzetten? ‘Bajesklanten,’ verbetert hij, ‘zijn niet alleen de beste lezers, het zijn ook de beste dammers, de beste kaarters, de beste schakers.’
De buitenwacht zal zich er misschien over verbazen, maar vijfenegentig procent van de in hechtenis zuchtende bevolking maakt gebruik van de bibliotheek. Poëzie is opmerkelijk populair, in Rotterdam is de bloemlezing van Komrij voortdurend uitgeleend. Willem, een gedetineerde die wegens een turbulent verleden menig jeugdgevang en tuchthuis van binnen kent, herinnert zich perioden dat hij ‘mentaal in de knoop’ zat. ‘Daar worstelde ik me dan uit door veel te lezen. Ik dwong me zelf om de dagen door te brengen met een boek, maar wat er stond drong niet echt tot me door. Achteraf merk je dat het toch een soort opslag is. Dan schiet me opeens iets te binnen waarvan ik me afvraag: verrek, hoe weet ik dàt nu weer? Blijkt dat ik het ooit ergens gelezen heb.’ Willem houdt het meest van poëzie. ‘Dat lees ik en wat ik gelezen heb herkauw ik weer.’ Hij schrijft zelf ook wel eens wat. Dat doen veel jongens van zijn afdeling. ‘Een roman is veel te veel werk, een gedicht is sneller klaar en je kunt er ook meer emoties in kwijt.’ Willem grabbelt in zijn broekzak. Hij overlegt een beduimeld vodje papier waar Geven en nemen boven staat:
boeken zijn een vingerwijzing
in de richting van een kring
waar jij eens zal toebehoren
Hoe is het gesteld met het boekenbezit van onze strafinrichtingen? Treurig en hopeloos verouderd, naar het schijnt. Het zijn hoofdzakelijk ingebonden Panorama's van belegen datum, damesromans, dokterromans, cowboyromans, familieromans, streekromans, alles in totaal versleten conditie, die de planken in beslag nemen. Dat is althans de mening van René Stoute die tussen 1972 en 1976 - om in zijn roman Op de rug van vuile zwanen toegelichte redenen - kennis maakte met ‘het systeem’. Een ‘hip boek of klassiek meesterwerk’ kon Stoute onder cipiertoezicht nergens ontdekken. Bijna tien jaar na zijn vrijlating begon de auteur daarom in samenwerking met de raadsleden van het Humanistisch Verbond een inzamelingsactie die hij Veel leed noemde. Meevoelende uitgevers deden de inrichtingen in totaal honderdvijftig boeken cadeau. Stoute schetst met een paar voorbeelden wat volgens hem de stand van zaken is: ‘Gevangenen zijn vaak afhankelijk van de willekeur van de gestichtsbibliothecaris. In Haarlem is dat een orthodoxe christen, hoorde ik. Een boek over homoseksualiteit weigerde hij in eerste instantie aan te schaffen, terwijl hij wist dat er veel vraag naar was. Later deed hij moeilijk toen Rotterdammers zeiden dat ze iets van hun plaatsgenoot Jules Deelder wilden lezen. Had die man nog nooit van gehoord. Het belang van een goed boek in de bajes wordt zwaar onderschat.’ Stoute wijst er op dat een auteur als Wolkers vijf jaar geleden nog taboe was. Dat vernam hij van een justitiële ambtenaar wiens minderjarige dochter thuis kwam met een literatuurlijst waar Turks Fruit op stond: verboden lectuur voor volwassen kerels die je over het leven niets hoeft wijs te maken, maar verplichte kost op middelbare scholen. Daar zat iets scheef en het is geen wonder dat het beleid op dit punt drastisch werd versoepeld.
Verboden waren destijds boeken die ‘op grond van de inhoud aanleiding kunnen geven tot seksuele of erotische spanningen of om andere redenen minder geschikt zijn om door gedetineerden te worden gelezen.’
De krant waar rechtbankverslagen door de directie uit waren gescheurd, boeken die echt niet konden en boeken die wél konden maar niet door iedereen mochten worden gelezen - het zijn niet uitsluitend de hoogbejaarde gevangenen die zich dat herinneren. Vijf jaar geleden was censuur binnen het ommuurde milieu nog vanzelfsprekend. Nu niet meer. De vuurwapenexpert keert opgetogen uit de bibliotheek terug met een Encyclopedia of Guns onder de arm. De antiekkraker bestudeert nauwgezet een kostbaar plaatwerk over tafelzilver, dat hij tot zijn spijt overmorgen weer dient terug te bezorgen aangezien zes anderen er met smart op wachten. Wat nog steeds niet mag zijn richtlijnen voor het plegen van obstructie, zoals bijvoorbeeld te vinden in het vijftien jaar oude Handboek voor nieuwe illegalen van Adriaan Venema, maar een dienstweigeraar die in zijn cel de laatste lichting onkruitpapers wil doornemen - ach, waarom niet? Populair zijn romans over misdaad: Ludlum, Robbins, Le Carré en vooral Papillon van Charrière, Baantjer. Ook Arendsoog en Dik Trom staan in de kast omdat er altijd mannen zijn die dat nog eens (‘een gedetineerde is nu eenmaal met zijn verleden bezig’) willen herlezen. Misschien wel om de zelfde reden is er vraag naar beschrijvingen van gedeukte kinderlevens a la Christiane F., een genre waarin Yvonne Keuls zich bekwaamde: Jan Rap en zijn maat, Floortje Bloem, David S. Voor journalistieke documentaires over publieke helden van de zelfkant bestaat ook een dankbare markt: Pistolen Paultje, Aage M., Heer Olivier. Een plaats lager in de toptien van bajesboeken, maar nog altijd populairder dan literatuur, staat alles genoteerd dat te maken heeft met vliegende schotels, mysterieuze godsdiensten, handleeskunde, astrologie, Science fiction en spiritisme. Ten slotte
zijn er nog de stripalbums ter ontspanning. In het Rotterdamse huis van bewaring leent de bibliotheek wekelijks vijf boeken plus drie strips per persoon uit.
De inhoud van de inrichtingsbibliotheken is, sedert in 1823 het Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen met het verstrekken van ‘doelmatige geschriften’-begon al heel wat keren door onderzoekscommissies onder de loep genomen. Dat resulteerde in een hoge stapel rapporten waarin in alle gevallen een vernietigend oordeel te lezen viel over de collecties. In 1903 signaleerden de inspecteurs ‘te veel schadelijke, al te romantische en prikkelende boeken’ en ‘te weinig opbouwende lectuur’. In 1949 waren ‘in nagenoeg alle bibliotheken de werken van H. Courts-Mahler voorhanden, maar belletrie van goed gehalte ontbrak.’ In 1953 bepleitte een beleidsnota ‘het daadwerkelijke beheer der gestichtsboekerij in deskundige handen te leggen, ten einde een efficiënte functionering ervan te kunnen waarborgen.’ In 1965 bleek dat ‘de meesten van de zestien bibliotheekbeheerders een redelijke boekenkennis ontbreekt.’ Het ‘steunen op boeken van het Rode Kruis’, zoals in veel gestichten gebeurde, had volgens het rapport ‘ongewenste gevolgen omdat deze instelling (...) niet op de hoogte is van de lectuur welke zij uitleent.’ In 1980 noemden gestichtsbibliothecarissen in een enquête vijfenveertig procent van de verzameling boeken die zij beheerden ‘totaal verouderd, vergeeld en versleten.’ Frances Kaiser, medewerkster gevangenisbibliotheken bij het Nederlands Bibliotheek- en Lectuurcentrum en consulente van de inrichtingen, vond die schatting veel te optimistisch. Zeker vijfenzestig procent van het gemiddelde boekenbezit was volgens haar rijp voor de papiermolen. In 1982 voegde Frances Kaiser het zoveelste rapport aan de eerder verschenen evaluaties toe. De gemiddeld vijftienhonderd gulden per jaar die een gevangenisbibliotheek per jaar aan boeken mocht uitgeven was veel te weinig, schreef ze. Dat budget
moest fors omhoog. De nota: ‘Er is een bijna totale afwezigheid geconstateerd van actuele informatieve boeken. Eigentijdse romans zijn nauwelijks gesignaleerd.’