Kilte
Toch laat Heller niet na bij monde van David het dramatische instinct van de lezer te prikkelen. David, nog steeds mokkend over de rijkdom aan literaire mogelijkheden die zijn levenswandel bevat: ‘Ik heb de oorlogen en extatische religieuze ervaringen, obscene dansen, geesten, moorden, huiveringwekkende achtervolgingen.’ Dat alles, en veel meer, heeft hij inderdaad. Het is er ook bij Heller, maar wie erover leest zal zich verwonderen over het gemak waarmee er tenslotte toch niet meer dan oppervlakkig over geschreven wordt en de kilte waarin de auteur Davids gedachten op de cruciale momenten invriest. Geen van Hellers hoofdpersonen heeft me na het sluiten van het boek zo onberoerd gelaten als deze David. De momenten die, mogen we aannemen, wezenlijk in zijn leven hebben ingegrepen, zoals de dood van zijn eerstgeborene, het verraad van Absalom, de verkrachting van Tamar, de dood van Sauls zoon Jonathan, worden bij voortduring wel als dramatisch gemeld, nooit worden ze tot in het diepst van zijn gedachten uitgeschreven, nooit sterker doorleefd dan in de bijbel. Ook in. God Knows ontbreekt ‘het kale, ruwe, vormende verdriet van een mensenhart dat breekt’.
Hellers keuze is duidelijk voor die mogelijkheden geweest die hem de gelegenheid boden zijn hang naar satire en milde karikatuur uit te leven. Momenten die de lezer, ook in de bijbel, doen glimlachen. Davids zelfbeheersing als hij Saul in een grot besluipt terwijl die zijn behoefte doet; hij doodt hem niet maar snijdt een stuk van Sauls mantel af om later te bewijzen dat hij hem had kunnen doden. Davids jacht op de Filistijnse voorhuiden waarvan hij er honderd moet vergaren, Sauls eis als bruidsschat voor diens dochter Michal. David haalt de limiet ruimschoots (200), waarna Heller een Michal opvoert die volslagen frigide is. De relatie tussen David en Jonathan, niet behandeld vanuit het idee van de mythische vriendschap maar vanuit de oude antiduiding dat zij een homoseksuele verhouding hadden. En Davids uitzicht op de badende Bathsheba, een scène die zo'n vijfmaal herhaald wordt: ‘I had fucking from her that made my brain spin.’
Een flink percentage van de satire gaat naar elementen die al een lange traditie (joods en niet-joods) hebben. ‘Aan de goyim geeft Hij gerookt spek, lekker varkensvlees, sappige biefstuk en eersteklas ribkarbonade. Aan ons geeft Hij pastrami.’ ‘Het beloofde Land, zeg dat wel. Honing was er, dat is waar, maar de melk brachten we zelf mee in onze geiten. Aan die lui in Californië geeft God een prachtige kustlijn, de filmindustrie en Beverly Hills. Aan ons geeft Hij zand. Aan Cannes geeft Hij een pluche filmfestival. Wij krijgen de PLO.’
Tijd speelt, dat maakt het laatste citaat duidelijk, geen rol. Heller heeft er genoeg van en strooit er kwistig mee voor- en achteruit. Het is een van de aardigste technieken van het boek, een substituut, denk ik, voor de alomtegenwoordigheid van die andere Inspirator, maar tevens een manipulatie naar het basisidee: dat God Knows fictieve autobiografie is, Davids versie van de bijbelboeken. Met terugwerkende kracht, maar dat doet er niet toe: er is geen tijd.
Vanuit deze opzet is een tekstuele doolhof gecreëerd waarin het aangenaam de weg zoeken is. Bijbelkennis lijkt een voorwaarde omdat Hellers inventiviteit er een van rabbijnse dimensies is. De wegen van de officiële en apocriefe teksten, van de Midrash, een verzameling teksten die de betekenis van de bijbel naar vorm en inhoud toegankelijker wil maken, en van de folklore kruisen niet alleen elkaar maar ook de wegen van Hellers eigen duidingen.