Irritante Intimiteit
Ten Braven
Het is een ondoorgrondelijk raadsel hoe iedere week in dit blad zich weer iemand voor Ischa's karretje laat spannen. Men weet immers van te voren waar het in zijn halve pagina op uit zal draaien. De niet te zeer door discretie geplaagde verslaggever I. Meyer rust nooit voor het volledige seks- en zieleleven van zijn gesprekspartner op tafel ligt. Van bekentenissen die men niet dan blozend in een teder moment aan zijn geliefde zou toefluisteren, loopt de ondervraagde vrijwillig het risico dat ze, zes kolom breed, een paar honderdduizend onbekenden onder ogen komen.
Zo las ik op 9 maart jongstleden bij Ischa het portret van een keurige Amsterdamse mevrouw die zonder terughoudendheid vertelde over de omstandigheden waarin haar vader - een alom bekende persoonlijkheid - uit zijn huwelijk wegliep en over de gruwelijke zelfmoord van haar moeder. Nog openhartiger dan op de divan van een psychiater - want die zou je kunnen aanklagen als hij maar één woord verder vertelde - biecht de geïnterviewde haar intiemste overwegingen en levenservaringen op. En dat alles met een foto erbij en gecompleteerd met naam en toenaam.
Bij deze opzienbarende vorm van moderne ego-communicatie zijn drie partijen betrokken: de verbalisant, de geverbaliseerde en het gulzig lezende publiek. Over de schrijvende partij zal ik nu maar kort zijn: het is bekend dat Ischa Meyer zich om de ethische vragen rond zijn werk niet druk maakt. Onlangs werd hem in RUR, godbetere door Steenkamp die nog steeds bleek te bestaan, gevraagd of hij geen wroeging had over de moeilijkheden die hij zijn vrienden, het echtpaar Peper, had bezorgd. De interviewer bleek het probleem zelfs niet te begrijpen: hij had gewoon zijn werk gedaan. Hij was in gesprek geweest met de burgemeester van Rotterdam en als deze, of zijn vrouw, daarbij uitspraken met publiciteitswaarde doen, dan was het zijn plicht als journalist die uitlatingen te publiceren. Zoiets had met vriendschap principieel niets te maken.
Van de kant der gesprekspartners is het vooral opmerkelijk dat zij menen er enig goed doel mee te dienen, als ze hun hele geestelijke bagage in het openbaar etaleren. Het diepte-interview voorziet blijkbaar in een diep gevoelde behoefte enerzijds: hier is iemand die beroepshalve heel veel tijd steekt in het luisteren naar wat wij te berde brengen! Zelden hebben wij zoveel aandacht op onze persoon geconcentreerd gezien. Iedere inval of uitspraak onzerzijds wordt genoteerd en lokt nieuwe vragen uit. Er gaat blijkbaar een extreme ego-streling uit van het feit dat we ons zo omstandig bloot mogen geven. De kater komt waarschijnlijk pas de volgende week, als onze hele kennissenkring alle schuilhoeken van ons innerlijk heeft kunnen doorvorsen.
Maar laten we wel wezen: deze hele cultus der gedrukte openhartigheid zou niet bestaan, als het abonneebestand er geen geld voor over had om zich met wellust te mogen wentelen in andermans zieleleven. Zelf heb ik met name het interview van negen maart niet dan met plaatsvervangend schaamrood - en dan nog niet helemaal - kunnen uitlezen.
Maar de meeste lezers lusten er blijkbaar pap van, ook als de publiekelijk uitgeklede een overigens volmaakt onbekende is. En dat is de kern van de poedel. Want ik moet toegeven dat er voor mijn schroomvalligheid als lezer één opvallende uitzondering bestaat. Als namelijk één van mijn favoriete auteurs onder het mes gaat, dan zwelg ik ongegeneerd mee in nieuwsgierigheid. Dan kunnen de geopenbaarde details mij niet gauw te onnozel zijn. En dat is eigenaardig genoeg. Zo blijkt bijvoorbeeld dat ik, als liefhebber van Vromans gedichten, er nauwelijks genoeg van krijg om interviews te lezen met de in Amerika woonachtige particuliere persoon van de dichter, de bloeddeskundige Vroman.
Ook vind ik het heerlijk om hem een lezing te horen houden over een onbegrijpelijk onderwerp, waarbij ik hem wel drie kwartier lang van dichtbij in het pittoreske gelaat kan zien. Zelfs Tineke die als geliefde zo veelvuldig in de gedichten optreedt, deelt voor mij in de glans van het werk. Ook van haar zou ik graag een boek met inscriptie willen bezitten of een lokje haar.
De gekte zit 'm hierin dat ik vaak genoeg heb horen spreken over de autonomie van het literaire werk. Ik wéét, omdat het me verteld is, dat de ik-persoon in Vromans gedichten die mij zo vaak gedrukte letters liet kijken en in een intiem moment zelfs zwart op wit heeft verklaard dat hij mij liefheeft, vrijwel niets te maken heeft met de langneuzige bioloog uit de werkelijkheid. En toch.
Toch hoort een regel handschrift van Verwey die ik bezit (‘Dit niet opnemen!’) tot mijn kostbaarste kleinoden, ben ik jaloers op een kennis die een jasje van Gorter schijnt te bezitten en zou ik goud geven om één pion te kunnen gappen van het echte schaakspel van Douwes Dekker dat ze in het Multatuli Museum in een vitrine hebben staan.
Als iemand niet tot mijn particuliere kennissenkring behoort, wil ik me zijn of haar vertrouwelijkheid blijkbaar niet door Ischa laten opdringen. Maar schrijvers vormen een uitzondering op deze regel; dus moeten romans en gedichten die ons aanspreken gevoelsmatig wel dezelfde uitwerking hebben als een jarenlange vriendschappelijke omgang. De auteur wordt onze intimus via het geschreven woord. En in die relatie deelt - volmaakt ten onrechte - ook de biografische persoon.
Een collega van kantoor heeft eens door puur geluk en hard zoeken een briefkaart van Paul Verlaine gevonden tussen honderden onbenullige oude ansichten in kaartenbakken bij een antiquariaat. Expres kocht hij er nog zes andere omheen, om het zevental met een onverschillig gebaar voor tien gulden vijftig af te rekenen bij de kassa. Voor dat bedrag bezit hij nu een origineel Verlaine-manuscript dat minstens het honderdvoudige waard is. Maar hij zal het nooit verkopen, zelfs al geldt het een zeurderig bedelbriefje dat de verzopen dichter op het eind van zijn leven uit het ziekenhuis aan zijn Nederlandse uitgever heeft gestuurd. Want ook zo'n simpel tekstje in bevende letters genoteerd, deelt in de glorie omdat het is geconcipieerd door de hand die eens La lune blanche en Sagesse schreef.