Canetti in het harnas van zijn ratio
Het derde deel van zijn memoires
Das Augenspiel Lebensgeschichte 1931-1937 door Elias Canetti Uitgever: Carl Hanser Verlag, 355 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 54,90
Theodor Duquesnoy
In Das Augenspiel, het derde deel van zijn memoires, kijkt Elias Canetti (1905) verder terug op de door hem afgelegde levensweg. ‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet, wiens ontwikkeling zo rechtlijnig is verlopen als bij jou,’ legt Canetti, nog onwetend van de zijne, de hoofdfiguur uit zijn (debuut) roman Die Blendung (Het Martyrium) in de mond. En inderdaad lijkt zijn leven aldoor een coherent geheel, zonder dwaalwegen of ontsporingen, alsof zijn exacte aanleg hem danig parten speelt en twee maal twee nimmer vijf kan zijn.
Hoe geheel anders vergaat het zijn alter ego professor Kien, een sinoloog en kamergeleerde, een bloedeloze, wereldvreemde boekenfanaat. Hij delft na een verwoede strijd het onderspit tegen een wereld die hem, als verschijnsel, afwijst. In een aanval van razernij (of waanzin?) steekt hij zichzelf en zijn bibliotheek in brand, en komt schaterlachend om het leven. Deze professor Kien, als enige figuur uit een trits van vele levensvatbaar gebleken (zie hiervoor het essay ‘Mijn Martyrium’ in de bundel Het geweten in woorden), had Canetti jarenlang geobsedeerd en liet hem nu volkomen ontredderd achter. ‘De verbranding van de boeken was iets dat ik mezelf niet kon vergeven. Ik geloof niet dat ik het nog erg vond voor Kant (de latere Kien). Hij had het terwijl ik het boek schreef zo zwaar te verduren gehad, ik had mezelf de grootste inspanning getroost om mijn medelijden met hem te onderdrukken, om mijzelf niet in het minst te laten merken dat het vanuit het standpunt van de schrijver eerder een verlossing betekende zijn leven te beëindigen. Maar voor die bevrijding waren de boeken ingeschakeld en dat die in vlammen opgingen ervoer ik alsof het mijzelf was overkomen.’
Zo zijn de kaarten geschud als Elias Canetti zijn Augenspiel opent. Hij is midden twintig en vastbesloten zijn leven te wijden aan de schone letteren. Na een idyllische jeugd, slechts overschaduwd door de vroege dood van zijn vader en de strubbelingen met zijn moeder, na een met een promotie afgeronde studie scheikunde, na een vluchtige kennismaking met de kunstenaarswereld van Berlijn en Wenen (we kennen de details uit De fakkel in het oor), vinden we Elias Canetti terug in Wenen. Hij blijkt er goed ingevoerd in de wereld van schrijvers, componisten, dirigenten en musici. En bezit, al is er nog niets van hem gepubliceerd, een zekere reputatie, vooral omdat hij zijn Martyrium in manuscriptvorm onder intimi en consorten laat circuleren. Een van de charmes van Das Augenspiel is de evocatie van een kunstenaarswereld zoals wij die hier te lande nauwelijks kennen.
Wenen was in die dagen een cultuurme met befaamde literaire cafés en niet te vergeten literaire salons. Door zijn toenmalige vrouw Veza, die de hele lijdens- en wordingsgeschiedenis van professor Kien van zeer nabij had meegemaakt, was Elias Canetti een geboren toneelschrijver. Mede door haar toedoen zette hij zijn eerste schreden in letterenland op het speelvlak van het toneel en wij zijn getuige, zo niet mede te gast, bij enkele intieme avondjes ten huize van de literaire fine fleur, alwaar hij hoogst persoonlijk uit eigen werk voorlas. Wie ooit - er bestaan sinds kort grammofoonplaten van - zijn stem heeft beluisterd, vormt zich moeiteloos een beeld van de voordracht van zijn eerste stuk Het Huwelijk. Of wellicht nog méér van het daaropvolgende Komedie der ijdelheid, bestaande uit strikt tegen elkaar afgebakende akoestische ruimtes, waarin het Weense taaleigen met zijn honderdvoudige schakeringen en nuances het volle pond krijgt.
Onder het auditorium bij zulke voordrachtsavonden bevonden zich tal van kunstenaars, wier wordingsproces parallel liep aan dat van Elias Canetti. Daartoe behoren thans gelauwerde coryfeeën als Hermann Broch, Robert Musil, Franz Werfel, en zelfs James Joyce, welke laatste zich na de voordracht van de Komedie der ijdelheid de onsterfelijke woorden liet ontvallen: ‘Ik scheer me met een mes, zonder spiegel.’ Voor wie de komedie kent een wat uit de lucht gegrepen, maar binnen deze context weergaloos geestige opmerking. Niet iedereen reageerde zo ‘vrijblijvend’, al was de enige die zich werkelijk vijandig opstelde Franz Werfel. Geheel in lijn met Das Augenspiel komt Werfel er (uit wraak?) optisch slecht af: als een pafferige dikzak met een kikvorsblik. Minder afwijzend, zij het geen kritiek schuwend waren Hermann Broch en Robert Musil, met wie Canetti bevriend was geraakt. De dialoog tussen hem en Broch, die het manuscript van Het Martyrium ter inzage had ontvangen, liegt er niet om. Of hij soms een verhaal over een dwaas had willen schrijven in de trant van E.T.A. Hoffmann of Edgar Allan Poe? Of hij de mensen soms bang wilde maken? Of hij echte mensen soms wilde vertekenen tot karikaturen van zichzelf? Maar hun wederzijdse bewondering was groot en na het beluisteren van Canetti's Het huwelijk voelde Broch zich als toneelschrijver zijn mindere.