[Nummer 13 - 30 maart 1985]
Ter zake
Rugie Kagie
‘Ach ik denk dat zoiets misschien één keer in de honderd jaar voorkomt,’ schat uitgever Hans Uijtdewilligen van Kwadraat, maar daar zit hij toch echt lelijk naast. Nadat in deze rubriek werd gesignaleerd dat hetzelfde fragment van een schilderij van Jeroen Bosch zowel de omslag van een poëziedebuut bij De Harmonie als een verhalenbundel van de Newyorkse uitgeverij Knopf sieren, meldt Noud Bles dat hem kortelings iets dergelijks overkwam. Voor de omslag van zijn in 1983 bij De Prom verschenen debuutroman De barokjager koos Bles het schilderij La leçon de musique van François Boucher. Wie schetst zijn verbazing: bij Kwadraat kwam eind vorig jaar een boek uit, De neef van Rameau van Denis Diderot met exact dezelfde illustratie op de voor kant. Tot overmaat van ramp werden beide glimmende paperbacks in een vrijwel overeenkomstig formaat uitgevoerd, zodat ze op afstand niet van elkaar zijn te onderscheiden. ‘Als ik het boek van Bles had gekend zou dit niet zijn gebeurd, het is echt puur toeval,’ verdedigt Uijtdewilligen van Kwadraat zich. Hij noemt de treffende gelijkenis ‘vooral vervelend voor de consument’. In de vorig jaar bij Dekker & Van de Vegt verschenen gelegenheidsuitgave Helias achterna beschrijft Bles hoe hij speciaal naar Parijs reisde om daar musea af te stropen op zoek naar een klassiek schilderij dat geschikt was voor de cover van zijn debuut. In het Musée Cognacq-Jay trof hij uiteindelijk iets bruikbaars: ‘In de trein vergrijst het namiddaglicht, de stemming en de vermoeidheid. Mijn tas laat ik geen moment in de steek.’ Nukkig merkt de schrijver
op dat over de vraag in welk geval omslag en inhoud het meest bij elkaar passen hier niet getwist hoeft te worden. ‘Wat de kwaliteit van de afbeelding betreft wint De barokjager het met straatlengtes.’ Uitgever Uijtdewilligen is een andere mening toegedaan: ‘Persoonlijk vind ik dat de reproduktie op het boekje van Diderot een stuk beter tot z'n recht komt.’
In de eerste week van november wordt bij wijze van experiment een vrouwenboekenweek gehouden. ‘Als het aanslaat wordt het een jaarlijks terugkerend evenemept,’ zegt Lucy van de Amsterdamse vrouwenboekhandel Xantippe, die een en ander ‘coördineert’. Een landelijk feest, een speciale krant en activiteiten in vijftien plaatsen staan op het programma. Of er ter gelegenheid van de week een bekroning van het beste vrouwenboek dan wel een vrouwenboekenweekgeschenk in zit is nog niet bekend. ‘We zijn,’ aldus Lucy, ‘nog aan het bekijken in hoeverre dat een haalbare kaart is.’
‘Toen ik het boek schreef gokte ik op een oplage van twintigduizend exemplaren,’ zegt Hugo Claus, sprekend over Het verdriet van België. Van de roman werden inmiddels meer dan honderdduizend exemplaren verkocht - een mijlpaal die auteur en medewerkers van De Bezige Bij ingetogen besprenkelden in een Amsterdams restaurant. Twee buitenlandse uitgevers beproeven binnenkort hun geluk met het lijvige, lastig te vertalen meesterwerk: Klett-Cottar in Duitsland en René Julliard in Frankrijk.
Allert de Lange, ooit een naam die borg stond voor goede reisgidsen, de laatste decennia echter vooral bekend als Amsterdams speciaalzaak voor het betere boek, bereidt zich voor op een come-back in het uitgeversbedrijf. Twee jaar geleden werd al een minder geslaagde poging in die richting ondernomen. De serie herdrukte vertalingen van Duitse Exil-literatuur ondervond toen nauwelijks enige belangstelling. ‘Na die flop hebben we hier een tijdlang met gekromde tenen gezeten, maar nu willen we het toch weer gaan proberen,’ zegt directeur G. Beijering van Allert de Lange Beheer BV. Titels kan hij nog niet noemen. ‘Ik ben bezig met het intern opzetten van een redactieraad. We overwegen het vooral in de kunstboeken te gaan zoeken, dat is een markt die geleidelijk weer aantrekt. De belangstelling van het publiek is onderhouden door de ramsj-partijen van de laatste jaren. Dat publiek is denk ik nu rijp voor nieuwe lay-outs op wellicht oude onderwerpen.’
Koortsachtig valt het tempo te noemen waarin gewerkt wordt aan een Engelse vertaling van Ongehoorde woorden, een essaybundel over Derde-Wereldliteratuur die Mineke Schipper vorig jaar in opdracht van Het Wereldvenster samenstelde. Dank zij een vorstelijke subsidie van minister Schoo van Ontwikkelingssamenwerking zal het boek in juni verschijnen bij Allison & Dusby in Londen - net op tijd voor de Wereldvrouwenconferentie in Nairobi, waar de bewindsvrouw de publikatie hoopt te presenteren. Ter uitgeverij klinkt de verzuchting dat het ‘project’ helaas als een haastklus moet worden afgerond: vorig jaar was al sprake van een van overheidswege gefinancierde uitgave maar de beslissing daarover werd tot op het laatste nippertje uitgesteld. Er zal denkelijk een paar nachten moeten worden doorgewerkt om de Engelse versie van het manuscript op tijd klaar te krijgen.
De voorjaarsprospectus van de Parijse uitgeverij Calmann-Lévy kondigt vertalingen aan van Bezonken rood van Jeroen Brouwers en Rituelen van Cees Nooteboom. Over de laatste wordt ter nadere kennismaking vermeld dat hij ‘een buitengewoon succesvolle biografie over de zoon van Napoleon’ schreef. Nu heeft Nooteboom veel op zijn naam staan maar een dergelijk werk vloeide nimmer uit zijn pen. Calmann-Lévy verwarde de naam van de auteur met die van een historicus Nooteboom die op een proefschrift over de nazaten van Bonaparte promoveerde.
Nu de toekomst van de P.C. Hooftprijs er onzeker uitziet, is de tijd rijp voor een nieuw in te stellen literaire prijs met optimaal gezag. Dat vindt althans de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, die bij monde van een functionaris laat weten sedert twee jaar te studeren op de mogelijkheden voor een Nederlands equivalent van de Engelse Booker McConell Prize: ‘Een dergelijke grote prijs met een aantoonbaar commercieel effect kennen we nog niet in ons land.’ De Britse praktijk bewijst dat boeken die genoemd worden als mogelijke kanshebbers voor de hoge onderscheiding vanaf dat moment uitstekend verkopen: een effect dat zich ook voordoet in het bioscoopwezen maar de nominatie voor een Oscar de nieuwsgierigheid van een massaal publiek wekt. De uitgeversbond worstelt met nog één probleempje: ‘We moeten een sponsor hebben en die is lastiger te vinden dan we dachten. Het bedrijfsleven toont zich niet erg geïnteresseerd. We blijven zoeken.’
Onder de vleugels van het Elsevier-concern maakt Thomas Rap in april zijn come-back als uitgever. In 1981 beëindigde Rap zijn bestaan als kleine zelfstandige: de boeken uit zijn fonds en de plannen die hij niet meer kon uitvoeren verkocht hij aan Kluwer, die de titels weer bij Bert Bakker onderbracht. In het contract stond dat Rap drie jaar lang zijn naam niet aan boeken zou verbinden. Nu die termijn verstreken is, bereizen vertegenwoordigers van Elsevier wederom het land met een koffer vol precieus uitgevoerde dummies van acht nieuwe boeken uit de stal van Rap. De meeste auteurs uit het vorige, opgeheven fonds vonden onderdak bij andere uitgeverijen. Alleen de Volkskrant-verslaggever Ben Haveman keert terug. In een vorig leven gaf Rap zijn interviewbundel O gelukkige eenzaamheid uit, nu bundelt hij de beste Maandag-wasdag-stukken van Haveman onder de titel Zeepbellen in een netje. Jeroen Brouwers schreef een uitvoerige, volgens Rap ‘prachtige’, inleiding bij Hij is reeds aan de overzijde: een verzameling ‘veelal schitterende en met hartebloed geschreven in memoriams’ van bekende schrijvers. Van Cherry Duyns verschijnt de verhalenbundel Duits weer, Hans Mulder inventariseert onder de titel Een grote laars, een plompe voet ‘Nederland en de nazi's in spotprent en caricatuur’ en Charles Vergeer belicht Willem Witsen en zijn vriendenkring - De Amsterdamse bohème van de jaren '90. ‘Aan die meidenhausse valt natuurlijk niet te ontkomen als uitgever; daar draag ik Aafje Melgers aan bij, die het verhalenboek Spaanse furie schreef,’ meldt Rap. Verder: een gedichtenbundel van Johanna
Kruit en herinneringen van Annemarie Oster aan haar moeder, Ank van der Moer.