Braziliaanse brieven door August Willemsen Uitgever: De Arbeiderspers, 275 p., f 38.50
Maarten Steenmeijer
Een intelligente Nederlander die goed Portugees spreekt, Spanje en Portugal op zijn duimpje kent, de Braziliaanse cultuur grondig bestudeerd heeft en niet over één nacht ijs is gegaan bij zijn voorbereidingen, vertrekt voor een jaar studie naar Brazilië en voelt zich er vervreemd, ontworteld, een balling. Hij vindt Brazilië een rotland, schrijft koortsachtig naar Nederlandse vrienden en denkt voortdurend aan Amsterdam. Het is dezelfde Nederlander die in de jaren hierna de Braziliaanse literatuur op even gepassioneerde als grondige wijze voor Nederland ontsloten heeft: August Willemsen. Hoe kan dit? Men leze Braziliaanse brieven: een beetje een reisverhaal, een beetje een dagboek, een beetje een brievenboek, maar vooral een geschiedenis van liefde en haat, de neerslag van de kennismaking en confrontatie met een cultuur die eerst alleen uit de verte werd bemind.
De liefde begon toen Willemsen De binnenlanden las, de (ingekorte) vertaling van een van de bekendste werken uit de Braziliaanse literatuur: Os sertoes van Euclides da Cunha, het boek waardoor Willemsen Portugees ging studeren, het boek ook dat de raadselachtigheid van de Braziliaanse cultuur symboliseert: Os sertoes is volgens de Brazilianen zelf een van de belangrijkste werken uit hun literatuur, maar niemand leest het. Veel te veel moeilijke woorden. Hoe komt het dat zo'n praatcultuur als de Braziliaanse, waar het er niet toe doet wát je zegt maar dát je iets zegt, zulk kaal, veelzeggend werk heeft voortgebracht als dat van Dalton Trevisan, Graciliano Ramos, Carlos Drummond de Andrade en Manuel Bandeira? Nog raadselachtiger is het geval Machado de Assis: schrijver van even scherpzinnige als onopgesmukte romans en verhalen, maar ook de oprichter van de Academia Brasileira de Letras, een hol vat van retoriek. Willemsen is blij dat hij de grote Braziliaanse schrijver nooit persoonlijk kan leren kennen.
Literatuur is zeker niet het voornaamste onderwerp in deze brieven, zeker in de eerste serie niet, om de eenvoudige reden dat al die namen de geadresseerde, Paul, toen nog niets zeiden: Willemsen moest nog beginnen aan zijn vertalingen en essays. Bovendien had hij tijdens zijn eerste verblijf, in 1967-1968, nog geen kennis gemaakt met ‘denkend Brazilië’. En over de talrijke boeken die hij daar gelezen moet hebben schrijft hij nauwelijks. Het gaat in dit boek om het Braziliaanse leven.
De eerste ervaringen beloven weinig goeds. Met een beurs arriveert de student Willemsen begin 1967 in Sao Paulo. Zowel de beurs als Sao Paulo zijn een bron van voortdurende ergenis: het beloofde geld kan slechts met veel kunst- en vliegwerk bemachtigd worden, Sao Paulo blijkt, ook volgens de Brazilianen zelf, de lelijkste stad van het land te zijn.
De pogingen om een appartement te huren confronteren hem met twee Braziliaanse eigenaardigheden waar hij nooit aan zal wennen: inefficiëntie en onberekenbaarheid. En ook het eigenlijke doel van de reis, studie, vergt veel van zijn doorzettingsvermogen: colleges bijwonen doe je niet om er wat van op te steken of geprikkeld te worden, het gaat erom dat je er bent, dat je elkaar ziet, dat je praat, veel praat.
Praten doet Willemsen in Sao Paulo niet op de universiteit, want daar houdt hij het snel voor gezien, maar met de in deze stad gevestigde Nederlanders: aardige mensen, die zich in Nederland nooit meer thuis zullen voelen omdat daar geen meisjes voor dag en nacht meer te krijgen zijn. Bijna jaloers is hij op het gemak waarmee zijn landgenoten de grote verschillen tussen arm en rijk accepteren. Maar voor iemand die al kriegelig wordt van een dienstmeisje dat de hele dag in huis rondloopt is dit evenmin een ambiance waar hij het lang uithoudt.
Het enige werkelijk openhartige contact geschiedt per post. Ook hier voornamelijk teleurstellingen: vele brieven blijven onbeantwoord, terwijl zij het enige contact met het denkende deel van de wereld vormen. In een van zijn laatste brieven vanuit Sao Paulo verzucht Willemsen: ‘Waar, waar zijn de intelligente Brazilianen? Die goeie muziek, die uitstekende boeken, dat alles moet toch gemaakt zijn door mensen. Maar waar hangen ze uit? In de dure nachtclubs? Dat moet het zijn. Want rijk zijn ze allemaal.’
Tijdens de volgende bezoeken aan Brazilië is de stemming stukken beter. Geen ‘geëmmer over Nederlanders’ meer, wel veel concrete werkzaamheden: in 1973 een ‘in loco biobibliografisch onderzoek naar de in 1953 overleden Braziliaanse schrijver Graciliano Ramos’ (auteur van de prachtige roman Vidas secas, in het Nederlands vertaald als Vlucht voor de droogte; de VPRO zond kort geleden de verfilming uit). In 1979 onder andere een bezoek aan Dalton Trevisan en Carlos Drummond de Andrade.
In 1984 houdt Willemsen lezingen op de universiteit, het instituut dat hij in 1967 de rug toekeerde, wordt geïnter-
Vervolg op pagina 25