| |
| |
| |
| |
Lezen is spijbelen
Schrijvers en hun leesgewoonten
Beatrijs Ritsema/Diny Schouten
Alleen al in Nederland verschijnen er per jaar duizenden nieuwe titels. Een moedeloos makende gedachte, zeker als je bedenkt dat er nog veel meer oude boeken zijn, net zoals er altijd meer doden dan levenden zullen zijn. Er schijnen alles bij elkaar 58 miljoen Nederlanders geleefd te hebben sinds de tijd van de Batavieren. Hiervan heeft slechts een millipercentage de anonimiteit weten te ontstijgen. Veel boeken vergaat het net zo. Ze worden geboren en sterven als ze door niemand meer gelezen worden.
Zou het nodeloze zelfkwelling zijn om als twintigste-eeuwer de literatuur te willen bijhouden? Vroeger, ja vroeger, toen moet dat mogelijk zijn geweest. Als je één catalogus van een achttiende-eeuwse bibliotheek gezien hebt, heb je ze allemaal gezien, merkte Karel van het Reve op, en zo'n bibliotheek kon je naar het schijnt, ook echt gelezen hebben.
Maar tegenwoordig hebben we niet alleen te maken met een gigantische boekproduktie, maar ook met een vloed van meta-lectuur: bijlages, waarin recensies, interviews, overzichts- en achtergrondartikelen. Een artikel dat niet zo lang geleden in de kunstbijlage van de Volkskrant stond, maakte duidelijk dat het voor een werkloze persoon met affiniteit tot de letteren niet moeilijk is om de week te vullen met bezoeken aan literaire avonden en poëzienachten, en aan kijken en/of luisteren naar literaire programma's, om nog maar net genoeg tijd over te houden voor de weekbladen en de literaire tijdschriften, die tot de rand gevuld zijn met interviews. Interviews waarin schrijvers aan het woord worden gelaten over wat ze schreven: vlug, veilig en voordelig, schimpte Rudy Kousbroek ooit. Zo lijkt, nog voor de massale intrede van de personal computer, het boek overbodig te zijn geworden: een tekstverwerkend mens heeft genoeg aan zijn micro.
Hallo? Leest daar nog iemand of hoe zit dat? En zo ja, op welke wijze gebeurt het? Over het lezen als leefstijl komt het volgende representatieve gezelschap aan het woord: Marja Brouwers, Andreas Burnier, Renate Dorrestein, Maarten 't Hart, A.F.Th. van der Heijden, H.J.A. Hofland, Ed Leeflang, Angèle Manteau, Henk Romijn Meijer, Martin Ros, Willem van Toorn en Koos van Zomeren.
| |
De tijd die met lezen heen gaat
Twee à drie uur per dag is een mooi gemiddelde, waar de meesten zich comfortabel omheen nestelen. Er zijn mensen die het zes uur per dag doen: Hofland en Marja Brouwers. A.F.Th. van der Heijden zegt: ‘Wie een roman schrijft - wat ik al heel lang doe - is zijn eerste, minst vrijwillige, meest kritische en vooral langzaamste lezer en herlezer. Het schrijven als “langzaamste vorm van lezen” meegerekend lees ik momenteel zo'n tien uur per dag. Kranten, tijdschriften en andermans boeken verschaffen mij gemiddeld twee uur lectuur per dag. In tijden dat ik niet mijn eigen lezer hoef te zijn, kan dat oplopen tot zes uur per dag.’ Als men zelf intensief met schrijven bezig is, leest men minder. Andreas Burnier: ‘Dan verdraag ik andermans literatuur absoluut niet en lees bij voorkeur niet.’ Weekenden en vakanties vormen pieken. Ed Leeflang: ‘Ik las laatst Anna Karenina. Daar kon ik niet meer mee ophouden. Het was de meest intense leeservaring sinds het gymnasium. Ik was zó betrokken bij de personages. De sfeer van het boek is me een week lang bijgebleven.’
| |
Handvat
Nico Scheepmaker
Hoewel ik in principe de tijd aan mezelf heb, komt het er nooit van dat ik overdag in een fauteuil ga zitten om een boek te lezen. Ik lees een boek vanaf het moment dat ik 's avonds laat in bed stap (11 uur soms, meestal 12 uur) tot het moment waarop het boek opeens op onverklaarbare wijze uit mijn hand valt. Ik zou mijn eigen bedlampje dan ook niet graag missen. Het lijkt niet veel, een uur, anderhalf uur lezen per dag, maar je kunt dan toch nog heel wat weglezen. Toch denk ik dat ik fifty-fifty kranten lees en televisie kijk (allebei drie uur per dag, ten dele elkaar overlappend), en de helft van die tijd - een, anderhalf uur - een boek lees.
Ik lees daarbij nieuw en klassiek door elkaar: nieuw omdat het nieuw is en er daarom misschien over geschreven kan worden in mijn dagelijkse GPD-column ‘Trijfel’, of klassiek omdat daar een actuele aanleiding toe is, zoals laatst de toneelopvoering van Plato's Symposion. Voor 't eerst Plato gelezen - verrassend! Ik lees dus bijna altijd doelgericht: The Films of Dustin Hoffman omdat Lenny op de tv kwam, Ideeën van Multatuli 1 om de vergelijking Multatuli-Brandt Corstius te kunnen maken, De Tweede Stem van Kees Fens omdat hij in zijn Volkskrant-column over poëzie wees op woorden als ‘dressoir’ in een gedicht, die die jongelui van tegenwoordig misschien wel als woord kennen, maar niet als burgermansgeur. De columnist in mij wil daar dan op voortborduren (plusfour, inktlap, meccanodoos), maar niet zonder tribute aan de verzamelbundel poëziecolumns van de ideeënman...
Een droevig gevolg van dat doelgerichte lezen is, dat ik vaak halverwege stop in een boek als ik eenmaal het ‘handvat’ heb gevonden dat mij in staat stelt er een column over te schrijven. Al vond ik het boek nog zo mooi, ik leg het weg en het is voorgoed voor me verloren. Ademloos uitgelezen heb ik echter Het Boek van de lach en de vergetelheid van Milan Kundera, en uit puur ongeduld na twee hoofdstukken ‘afgelegd’ de bundel Er moet nodig eens gelucht worden van Judy van Emmerik.
| |
Het tijdstip en de plaats
Bij verschillende omstandigheden past verschillende lectuur. In bed neemt men gewoonlijk geen filosofische handwerken door, maar verder luistert het niet zo nauw. In De som der misverstanden beschreef Maarten 't Hart hoe hij op zoek ging naar een schrijver met wie hij gedurende anderhalf jaar twee keer per dag een treinreis van twintig minuten kon doorbrengen. ‘Ik berekende dat ik driehonderd dagen in de trein zou zitten ofwel veertig maal driehonderd: twaalfduizend minuten. Daar ik ongeveer zeshonderd woorden per minuut lees zou het oeuvre van de door mij te kiezen auteur uit minstens zeven miljoen woorden moeten bestaan. Er zijn niet veel schrijvers die zoveel of meer woorden geschreven hebben. Voltaire haalt het gemakkelijk, Balzac misschien ook en Vestdijk zal er niet ver vanaf zijn. Simenon heeft meer dan dat geschreven. Maar Vestdijk kende ik al zo goed en Balzac voor een deel ook en aan Simenon was ik verslaafd geweest en dat was gelukkig juist een beetje over. Voltaire leek me niet geschikt. Min of meer bij toeval las ik toen over Fanny Trollope die ongeveer honderdtien romans heeft geschreven, maar haar werken zijn niet te krijgen of uit bibliotheken te lenen. Via Fanny kwam ik evenwel terecht bij haar zoon: Anthony Trollope. Deze heeft heel wat meer geschreven dan het vereiste aantal woorden en toen ik las dat een deel van die woorden in de trein waren geschreven stond mijn keus vast: Trollope zou mijn auteur worden voor de dagelijkse veertig minuten in de trein. Voor zover ik wist waren zijn boeken niet zo diepgaand dat ze te moeilijk zouden zijn voor in de trein en niet zo boeiend dat het mij moeilijk zou vallen erin op te houden als mijn treinreis was afgelopen.’
Ook Ed Leeflang leest veel in de trein; hij neemt hiervoor speciaal de eerste klas en bedenkt van tevoren welk boek hij mee zal nemen. Verder leest hij ook altijd in bed evenals Henk Romijn Meijer en A.F.Th. van der Heijden. Willem van Toorn leest met een speciaal lampje dat op het boek geklemd kan worden (ver- | |
| |
krijgbaar bij de theaterboekwinkel). Hofland noemt de trein, het bureau en het strand, liefst onder een parasol. Renate Dorrestein leest niet alleen 's avonds maar ook 's ochtends in bed: ‘Voor het opstaan lees ik doorgaans een kwartier, bij voorkeur een kort verhaal. Bij het ontbijt de krant, waarvan ik de helft bewaar voor in de auto (stoplichten). 's Avonds tussen zes en acht lees ik altijd onder het koken en het eten.’ Martin Ros leest het liefst gewoon stil thuis in een stoel, al wil het ook wel lukken in cafés en treinen; eigenlijk overal behalve op zijn werk, waar hij zich meestal vermaand voelt een brief te gaan schrijven of iemand op te bellen. Lezen is spijbelen.
| |
Hink-stap-sprong
Nicolaas Matsier
Lezen doe ik in hoofdzaak voor de kost. Het grootste deel van wat ik lees wordt niet uitgegeven. Van wat er wel wordt uitgegeven lees ik het grootste deel weer niet. En van wat er zoal over boeken geschreven wordt het grootste deel weer wel. Kranten en bijlagen, ik weet hoe je ze van je lijf houdt: hink-stap-sprong, diagonaal en achterstevoren. De tijd is weer rijp voor een dunne informatieve krant zonder entertainment en retorisch commentaar. Een tv heb ik tot nog toe buiten het huis weten te houden. Hoewel mijn oudste dochter, bijna zes, onlangs, direct nadat haar amandelen geknipt waren, met nog bloedende keel fluisterend de programma's opsomde die zij derfde. Als ik drie keer per jaar kijk is het veel. Wel mis ik die brave tv-kritiek van vroeger. Kostte maar drie minuten per dag, kon je over alles meepraten. Wanneer ik voor mijn genoegen lees, ben ik zeer kortaf. Dus wordt het steeds vaker poëzie en essay. Of geschiedenis, als het toch ergens over moet gaan. Ik lees nog altijd meer nieuwverschenen boeken dan klassieken en sla mij vaak voor het hoofd: dat moet anders worden. Tevreden herlezingen: Het behouden huis, Hermans' beste boek, en Kavafis, althans als Warren/Molegraaf mag doorgaan voor het herlezen van Blanken. Het beste lezen blijft het bed-lezen, samen met lezen in de tram. Op kantoor pendel ik heen en weer tussen leeszitje (manuscripten) en schrijfbureau (PTT). Een atavisme, vermoed ik, dat verband houdt met de niet weg te branden overtuiging dat lezen en werken twee zijn.
| |
Het beklimmen van de Toverberg
Martin van Amerongen
Vraag de gemiddelde geletterde of wat minder geletterde Nederlander naar zijn/haar leesgedrag en de dikke, op vele voetnoten voortstrompelende - liefst Franse - studiën vliegen je om de oren.
Manmoedig zal ik de verleiding tot dit soort ijdeltuiterij trachten te weerstaan. Ik lees primair om den brode en secundair voor mijn genoegen - en veelal komt dit op hetzelfde neer. Dat lezen neemt een ruime werkdag in beslag, beheerst door boeken en tijdschriften, dagbladen en manuscripten. Het liefst lees ik dit allemaal achter mijn bureau, terwijl er onderwijl zachte clavecimbelmuziek uit de radio stroomt. De verhouding tussen boeken en andersoortig leeswerk valt niet zo gemakkelijk te kwantificeren. Vermoedelijk bestaat ongeveer een kwart van mijn leespakket uit boeken. Zeker, meestal lees ik zo'n boek geheel uit. Je weet immers veelal al na een bladzijde, of zo'n boek de moeite waard is om een kostbare avond in te investeren. De enige uitzondering tot dusverre is Thomas Manns De toverberg. Het is ongetwijfeld een meesterwerk. Niettemin ben ik er nog steeds niet in geslaagd om hem te beklimmen.
Lees ik een boek wel eens ten tweeden of ten derden male? Ik lees een boek bij voorkeur ten tweeden of ten derden of ten vierden male. Want in sommige dingen kan een mens niet conservatief genoeg zijn. Gevraagd naar de verhouding tussen klassieken en nouveautés placht ik veelal provocerend te antwoorden, dat ik geen na 1900 geschreven boeken meer las, omdat er sedertdien immers alleen maar verwaterde varianten zijn verschenen op de problemen die ons zo vakbekwaam onder de aandacht zijn gebracht door Flaubert en Toergenjev, Fontane en Stendhal. Ik beken: het is niet waar. In feite hou ik bijvoorbeeld de contemporaine Nederlandse literatuur heel aardig bij. Voor de door Jeroen Brouwers gewraakte jongenslectuur, zich kenmerkende door woordschurft en droplulgedruppel, had ook ik niet zoveel waardering. Daarentegen beleef ik oprecht plezier aan de, thans geheel de boekenmarkt beheersende meisjeslectuur van jonge talenten als Ethel Portnoy, Tessa de Loo, Marijke Höweler en Marja Brouwers.
Wat wilt u allemaal nog méér van mij weten? Mijn laatstgelezen boek? Dat is, als ik eerlijk mag zijn, van mijzelf, want gisteren heb ik de gecorrigeerde proeven van mijn monografie over Heinrich Heines Matrassengraf bij de uitgever laten bezorgen. En het boek dat op het ogenblik op mijn nachtkastje ligt is Christien Brinkgreves studie Psychoanalyse in Nederland. Niet dat ik ooit van plan ben mij de ziel te laten kneden, maar omdat ik graag eens een stuk zou willen schrijven over de geheimzinnige ontmoeting, anno 1910 te Leiden, tussen Sigmund Freud en Gustav Mahler.
| |
De concurrenten
Hofland. 't Hart, Van Toorn, Leeflang, Angèle Manteau, Van der Heijden kijken geen televisie of hebben er zelfs geen. Marja Brouwers kijkt twintig minuten per dag (het Journaal), Andreas Burnier doet dat misschien één keer per week: ‘Als je een keer per week naar het Nederlandse televisiejournaal kijkt, weet je ook weer alles, vanwege het herkauwsyndroom. Als ik tijd heb, kijk ik wel graag naar het Jeugdjournaal, omdat dat tenminste ook wel iets positiefs meldt en naar Van Gewest tot Gewest, omdat dat over echte mensen gaat en niet over politieke hansworsten. Op de Duitse televisie vind ik Zeugen des Jahrhunderts en sommige programma's over Aziatische landen en culturen erg goed.’
Koos van Zomeren geeft de verhouding televisie kijken/kranten en tijdschriften lezen/boek en lezen aan als 2:1:2, en geeft daar als toelichting bij: ‘Je kunt ook lezen met de tv aan.’ Martin Ros neemt de tv-gids ter hand ‘zodra die is binnengedwarreld. Ik loop 'm door op programma's die ik wil zien op de Nederlandse of buitenlandse zenders en streep die aan. Ik kijk toch zeker per week nog wel een drie tot vijf uur tv.
De kranten en tijdschriften nemen meer tijd in beslag. Bij Renate Dorrestein evenveel tijd als boeken (‘maar leeswerk ten behoeve van het dagelijks brood laat ik buiten beschouwing’). Angèle Manteau besteedt er de ochtend aan ‘want ze maken de handen vuil’. 't Hart maakt aan de tijdschriften nauwelijks zijn handen vuil, de NRC kost hem een half uur. ‘Vrij Nederland? Zo doorheen.’ Van Toorn leest daarentegen graag tijdschriften: ‘Ik lees geen fictie als ik zelf aan een boek bezig ben.’
Martin Ros is ook in deze kwestie het meest gewetensvol: ‘De zaterdag wordt voor een deel uitgetrokken alle verzamelde kranten en weekbladen van één week door te lopen op uit te knippen en in archief onder te brengen stukken.’ Hofland ‘leest voor de lol. Tijdschriften, àlle ochtendbladen. Jammer dat er geen rechtbankverslagen meer zijn, althans: niet meer continu worden verslagen. Daar leer je de moraal van de tijd het best door kennen. De Tweede Ronde is het beste literaire tijdschrift’. Romijn Meijer, Van der Heijden en Burnier houden niet van kranten lezen. Romijn Meijer: ‘Kranten lezen is geen hobby van me, eerder een plicht die ik graag verzaak.’ Burnier: ‘Ik ben op geen enkel dag- of weekblad geabonneerd, omdat het eindeloze gezeur over politiek, oorlog, geweld en sport, kortom al het lelijke en negatieve wat de mannenmedia “nieuws” noemen, mij mateloos verveelt. Soms koop ik NRC Handelsblad of Trouw, als er iets in het culturele supplement staat dat mij interesseert. Vrij Nederland koop ik regelmatig, uit een soort jeugdsentiment, maar de veel te lange artikelen lees ik dan diagonaal door. In de Boekenbijlage geloof ik niet: dat leidt maar tot lezen-in-plaats-van, namelijk critici en recensenten in plaats van auteurs. In het buitenland lees ik graag The Herald Tribune. Goed, bondig en niet dat eindeloze herkauwen en herkauwen en herkauwen, waar de Nederlandse media in uitblinken.’
Van de Heijden leest ‘van de twee kranten en de twee tijdschriften waarop ik geabonneerd ben, minder dan de minimale hoeveelheid tekst die een abonnement nog kan verantwoorden. Verreweg het grootste aantal leesuren gaat op aan boeken, en zo hoort het natuurlijk ook’.
‘De radio is een veronachtzaamd medium op uw vragenlijstje, reageert Henk Romijn Meijer streng. ‘Ik luister elke ochtend in ieder geval een uur naar de BBC (The Today Programme) die me de meest recente verschrikkingen meedeelt in voorbeeldig Engels. De Public Radio in Amerika zond weer veel hoorspelen uit | |
| |
die door jonge schrijvers waren geschreven. De radio is weer in opkomst.’ Ook Burnier is een radiofan: ‘Ik luister graag naar culturele programma's op de radio, van BBC tot Büch.’
| |
Nieuw of oud?
Wat je aan klassieken hebt laten liggen tijdens je middelbare schooltijd haal je nooit meer in, zeker niet als je erop uit bent om de toptien bij te houden. Maar een dergelijk snobisme is schrijvers vreemd. Een evenwichtige verdeling tussen nieuw en oud. Zo hoort het en gebeurt het ook. De exemplarische uitzondering is Biesheuvel, zoals blijkt uit een fragment uit het titelverhaal van zijn laatste bundel Reis door mijn kamer. Hierin staat hij enige tijd stil bij zijn eikenhouten boekenkast: ‘Toen ik zestien was, timmerde mijn vader voor zichzelf een grotere boekenkast en gaf de oude kast aan mij. Ik zette er mijn schoolboeken in en de vele pockets die ik in die tijd las. Nu staan er alleen maar negentiende- eeuwse Russen, Polen, Fransen, Duitsers, Elsschot, Karel en Gerard Reve en ikzelf in, want ik ben een romanticus. Ik schiet in de lach als ik in een boek de zin tegenkom: “I don't like that, said Miss Bennett.” Een vrouw heet bij mij in de boekenkast Anna Dutour, Madame Bovary, Eugénie Grandet, Frau Eichhorn, Anna Karenina of Jevgenija Sjestakova, maar nooit en te nimmer Miss Bennett. Engeland en Amerika bestaan eenvoudig niet voor mij waar het literatuur betreft. Ik ben geen alleseter, het leven duurt kort, in een restaurant eet je ook niet op één avond en gans, en kalkoen, en garnalen, en vis, en vlees, en kaasfondue, en patat met een gehaktbal, en een loempia speciaal. Ik vind het volstrekt belachelijk om duizenden schrijvers tijdens je leven gelezen te hebben. Ik ken ongeveer twintig schrijvers en ben daar dolgelukkig mee. Het liefst zijn mij Vladimir Nabokov, gevolgd door Anton Pavlovitsj Tsjechov en Bruno Schulz. Je weet pas hoe een boek eigenlijk geschreven is als je het minstens vijftienmaal hebt gelezen. Ik merk dat ik een mening aan het verkondigen ben.’
Andreas Burnier: ‘Nieuwe boeken lees ik uiterst selectief en vaak met grote vertraging. Onlangs ontdekte ik in Duitsland het bestaan van Elias Canetti's autobiografie (Die gerettete Zunge en Die Fackel im Ohr). Daar lees ik nu enthousiast in. Ook Michael Ende (Die unendliche Geschic hte en Momo) heb ik pas onlangs ontdekt en gelezen. Maar zelfs sommige klassieken, bijvoorbeeld het prachtige Honger van Knut Hamsun, diverse boeken van Strindberg en het verzamelde werk van Gustav Meyrink ken ik nog niet zo lang. Als ik schrijvers goed vind, wil ik in principe ook meteen al hun werk lezen. Ik houd er niet van één willekeurig boek uit een oeuvre te lezen. Ik lees heel graag biografieën (recent over Yeats; Rilke; de gebroeders Powys), behalve als zij modieus afbrekend zijn: ik ben allergisch voor rancuneuze kleine zielen. Mijn jonge tuinman-chauffeur attendeert mij vaak op prachtwerken in de damesliteratuur. Zodoende hoef ik mijn schaarse tijd niet te verdoen met het lezen van boekenbijlagen.’
Maarten 't Hart stelt geen prioriteiten - hij houdt alles bij: ‘Daar gaat wat het Nederlands betreft weinig tijd in zitten. Bijvoorbeeld Aleida Leeuwenberg: een half uur. Sombermans actie: een kwartier.’
| |
Stilzitten
Adriaan van Dis
Omdat ik het zo jong moest leren, hardop, woordje voor woordje, op het ritme van mijn vaders tikkende liniaal, heeft lezen voor mij nog steeds met werk en straf te maken.
Sla ik de laatste bladzijde om, dan heb ik gewerkt en ben ik tevreden. Veins ik een boek te kennen, dan val ik door de mand en krijg ik straf.
De beste strafverzachters waren mijn oudere zusters die ik met wederdiensten omkocht tot dagelijks voorlezen. En omdat ik zo treurig keek bij Heidi en echt huilen moest bij het dreigende kielhalen van Paddeltje, deden ze het graag voor zo'n meelevend ventje. Heel de Kluitmanserie voor het rijpere meisje heb ik met ze doorgesnift. Echt leuke boeken mochten niet omdat ik als Robin Hood langs antroposofische weg tot anderhalve meter opgekweekte geraniums met mijn pijlen knakte of omdat ik heel de dag scheel keek als Pietje Bell.
Toen mijn zusters het huis uitgingen, trad het hoekloze tijdperk in. Ik kan me niet herinneren dat ik tussen mijn tiende en mijn zestiende serieus een boek gelezen heb. Ik speelde buiten en werd na schooltijd ondergebracht bij een streng internaat waar er in ieder geval op werd toegezien dat ik mijn schoolboeken inkeek. Heimelijk benijdde ik de leeslust van mijn ijverige klasgenoten van wie ik zo graag het huiswerk overschreef.
Wat mij tegenstond was dat je bij lezen stil moest zitten, dat wou maar niet lukken. Dank zij de werkster (‘hulp’ moesten wij zeggen) kon ik mij op spreekbeurten nog redelijk redden. Haar man werkte bij de Illustrated Classics en wekelijks nam ze een deeltje voor mij mee. Ik kende Bunyans Een pelgrims reize, De Odyssee, Het leven van Benjamin Franklin, De onzichtbare man, Madame Curie en Hamlet al op mijn twaalfde.
Het ware lezen begon toen ik merkte dat ik het in de mannenwereld nooit ver zou schoppen met een 4 voor gym en altijd bang voor alles. Lezen werd een vlucht uit die enge harde wereld, maar vooral ook een wapen om naarlingen beter de bek te snoeren. Als een poes die stilzit om een muis te bespringen, zo leerde ik stilzitten met een boek voor mijn neus. En ik sloeg toe ook. In de laatste klas van de hbs heb ik eens een dikke vechtersbaas versteld doen staan met de woorden: ‘Ik daag je uit de rijen van de Gijsbrecht op te zeggen.’ Die kende ik uit mijn hoofd, als brevieren tegen straatschenners.
Ik ging Nederlands studeren omdat ik zo weinig gelezen had. Lezen bleef een moeten. Met de stok achter de deur nam ik de Nederlandse literatuur tot me. Of het ook in je hoofd bleef hangen, werd getest tijdens de multiple choice-tentamens (Waar bewaarde Ferdinand Huyck de diamanten? a - In zijn knapzak, b - in zijn stok, c - in de herberg. Het was zijn stok, dat is het enige wat me nog van het boek bij staat).
Zo werd de schade ingehaald. Later op de krant koos ik het liefst onderwerpen waarbij eerst heel veel gelezen moest worden, al was het alleen maar om het schrijven zolang mogelijk uit te stellen. Nu ben ik weer in een positie beland waarin ik veel moet lezen. Maar ik heb nog steeds moeite met stilzitten. Devoot met een boek in een hoek lukt mij niet. Beschouw ik lezen als werken, rechtop, achter het bureau, de klok erbij, een liniaal voor streepjes bij de hand, dan ben ik een ijverig en tevreden lezer. Ik moet mij eerst ketenen alvorens ik de vrije wereld van het boek kan betreden.
Bestaat er dan geen lezen zonder moeten? Ik lees toch zo graag voor het slapen gaan? Maar ook dan lees ik om te leren hoe je schrijven moet. Nachtelijk onderwijs van Flaubert en de grote Russen. Gelukkig ben ik soms ziek en dan lees ik wat te dik is voor een werkdag. Mijn eerste hernia was goed voor De toverberg, mijn tweede voor alles van de vertaalde Toergenjev. Mijn rug is nog vele knoken lang, ik eindig nog eens als een belezen bezemsteel. Lezen gaat bij mij niet zonder lijden.
En de krant en de weekbladenplaag? Die lees ik voor, onder en na het eten, dat is leesvoer en mag nooit achter het bureau genuttigd worden.
| |
In de reprise
Marja Brouwers heeft Absalom, Absalom! van Faulkner tien keer gelezen: ‘Het is zo complex, niet in één keer te bevatten. Hoe vaker je het leest, hoe ingewikkelder het wordt; je stelt jezelf er steeds meer vragen bij. Ik lees het om de verteltechniek te bestuderen en om te voorkomen dat ik mezelf vergis. Soms ben ik bang dat ik denk dat iets uit mezelf komt, terwijl het een reflectie is van wat ik gelezen heb in een of ander boek.’ Ook Hofland herleest ‘om te kijken hoe het gedaan is en dan soms te zien dat het niet meevalt. Céline bijvoorbeeld, hoe meer je herleest, hoe meer je de trucs herkent. Maar de colomns van Piet Grijs blijven overeind staan evenals de preambule van Hermans bij de verhalen uit Paranoia. Laatst heb ik Belcampo herlezen, omdat er een verhaal van hem in Trouw stond, waarin Bach in Groningen een kerk kapot speelt. Belcampo is nu drieëntachtig en hij schrijft nog net zo als vroeger.’
Willem van Toorn herleest Thomas Mann, Swift (Tale of the tub, korte, sati- | |
| |
rische stukken), Raymond Chandler, een toonbeeld van schrijven en, als alles dikdoenerig lijkt, grijpt hij naar Elsschot.
Angèle Manteau herlas onlangs La cité antique van Fustel de Coulanges: ‘Een boek dat ik als meisje van vijftien in de stadsbibliotheek van Dinant ontdekte en - zoals het past op die leeftijd - met ernst en toewijding las. Lopende in de Koninggalerij waar de stemmen van Greshoff, du Perron, Janie Holst en Jacques Bloem in mijn oren nog steeds klinken, ontdekte ik een pocketherdruk van dit werk in de etalage van Librairie Tropismes, ontegenzeggelijk de beste Franse boekhandel van Brussel, waar je nog iets verrassends kunt ontdekken en nooit een arrogante stapel “sellers” zult aantreffen. Fustel de Coulanges, docent geschiedenis aan de universiteit van Straatsburg, was vierendertig jaar oud toen zijn werk in 1864, op 650 exemplaren werd gedrukt en het jaar nadien op 1000 exemplaren door Hachette kon worden herdrukt. Na zestig jaar is het voor mij een opwindende herontdekking, niet alleen het boek maar ook met mezelf.’ Renate Dorrestein: ‘Er zijn auteurs van wie ik de complete werken blijf herlezen, gewoon het ene boek na het andere, tussen de bedrijven door. Aldus heb ik altijd iets van Kurt Vonnegut, Gerard Reve, Willem Brakman of Iris Murdoch onder handen. Laatst herlezen boek: The Philosopher's Pupil (of is het child? Ik ben slecht in titels, trouwens in onthouden in het algemeen, vandaar ook dat eeuwige herlezen) van Murdoch, vanwege de prachtige dialogen.’
Koos van Zomeren herleest ongeveer een kwart van zijn boekenbezit. Als laatste: ‘De politiemoordenaar van Sjöwall en Wahlöö. Dat vond ik al niet best en het bleek nog minder. Daarvoor Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam van Bob den Uyl (nog even leuk als in 1976).’
Maarten 't Hart is nu voor de vijfde keer Lotte in Weimar van Thomas Mann aan het lezen: ‘Prachtig. Net als muziek, je leest voor de herkenning, je weet wat er komt.’
Martin Ros herleest vaak en veel, ‘ook omdat ik vertalingen in manuscript of boekvorm lees waarvan ik het origineel al lang kende. Zo lees ik nu Doctor Faustus van Thomas Mann en ik steek er door Graftdijks magistrale vertaling heel wat méér van op’. De enige die niets van herlezen moet hebben is A.F.Th. van der Heijden: ‘Herlezen doe je alleen met goede boeken. En goede boeken blijven me nu juist het beste bij, wat herlezen overbodig maakt. De enige boeken die ik ooit herlas waren: Notre-Dame-Des-Fleurs van Jean Genet, De avonden van Gerard Reve en Dode zielen van Gogol. Dit laatste herlees ik nu in een andere en betere vertaling.’
| |
Op herhaling
Tim Krabbé
Er zijn boeken die tot twee categorieën tegelijk behoren: je komt er niet doorheen én je herleest ze. Mijn sterkste voorbeeld is The Alexandria Quartet van Lawrence Durrell. Of eigenlijk: deel één daarvan, Justine. Daarin ben ik drie keer blijven steken.
De eerste keer toen ik twintig was. Een vriend had in een ver land een echtpaar ontmoet dat het kwartet samen las. De een had een voorsprong van precies een deel op de ander zodat ze samen konden genieten zonder elkaar te hinderen. De harmonie tussen die twee mensen trok me aan in Durrell, en ik begon in Justine. Een vriendin had ik niet, maar ik moet onbewust hebben verwacht dat ze zich bij mij zou voegen zodra ik aan deel twee toe was. Maar ik kwam niet door Justine heen, naar ik aannam omdat ik te jong was voor het woorddronken Engels, en voor de troebele relaties tussen de personages.
Toen ik dertig was kreeg ik Justine cadeau. Omdat de broeierige sfeer van Durrells Alexandrië me toch vaag was blijven intigreren begon ik er voor de tweede keer aan (in het nieuw gekregen exemplaar, wat een onzin eigenlijk). Maar ik deed dat op wintersport in Oostenrijk en alweer liep ik spoedig vast. Ik was er van overtuigd dat dat door het weer kwam; het fictieve en het werkelijke klimaat mogen elkaar niet te veel ontlopen. Dat heb ik ook eens gemerkt toen ik in juli aan een Middellandse Zee-strand Moby Dick probeerde te lezen.
Twee jaar geleden deed ik een derde poging. Nu had ik zelf het hele kwartet aan een vriendin cadeau gegeven en, deels om iets te bewerkstelligen als twintig jaar geleden tussen dat echtpaar had bestaan, en deels om het gemakzuchtige van mijn cadeau te compenseren, begon ik zelf ook weer aan Justine.
Ik kwam er niet doorheen. Nooit zal ik The Alexandria Quartet lezen, en ik weet nu ook wat de oorzaak is: Durrell.
| |
Het bijltje erbij neergooien
Zet u altijd door als u eenmaal aan een boek begonnen bent, of houdt u ook wel eens halverwege op?
Maarten 't Hart: ‘Ik vind het heel slap van mezelf als ik een boek niet uitlees. Wilhelm Meisters Lehrjahre daar kom ik niet doorheen. Maar ik heb me drastisch voorgenomen het uit te lezen, alleen: de weerstand is zo groot.’
Marja Brouwers vindt het vervelend dat het haar niet lukt om J.J. Voskuils Bij nader inzien uit te lezen. Ze is gekomen tot op de helft van deel 2. ‘Misschien lees ik het nog eens uit.’ Andreas Burnier strandt in het algemeen ‘in cerebrale en/of naturalistische, vormloos geschreven dikke pillen’. ‘Omdat ik mij niet totaal buiten de eendagscultuur wil stellen, kocht ik onlangs De naam van de roos van Eco. Ik vond het een afschuwelijk boek: lelijk en saai en ik kan daar inderdaad niet doorheen komen.’
Vakliteratuur lijkt de meeste problemen op te leveren. Romijn Meijer: ‘Van boeken over literatuur lees ik zelden meer dan de helft.’ Leeflang slaagde er tot nu toe niet in J.J. Dumont, De lees- en spellingproblemen uit te krijgen, ‘maar dat boek gaat over dyslexie’. Renate Dorrestein mag van zichzelf niet ophouden ‘voordat ik precies op de helft ben, al is het boek nog zo stink vervelend. Soms zie je dat helaas op pagina 3 reeds, maar regels zijn regels. Bij de De naam van de roos heb ik zitten krijsen van verveling. Alsof ik nooit halverwege zou geraken.’ Angèle Manteau kreeg de 980 bladzijden van de Flaubert-omnibus (Collection Bouquin, Laffont) niet uit: ‘Bouvard et Pécuchet niet, hoe modieus het thans ook is langs je neus weg Flaubert te citeren.’
Hofland wil niet zeggen wat hij niet uit kreeg, ‘om niemand te kwetsen’. Als hij een boek niet uitleest ‘ligt het meestal aan dat ik het gevoel heb dat iemand verzint, dan wordt het dor, een meccanodoos. Het moet echt zijn’. Ros merkt dat het mis is ‘als ik in de stoel begin te wiebelen. Als de mond langzaam openglijdt en ik niet meer hoor en zie dan de tekst dan zit ik goed’. Van Zomeren en Van der Heijden vinden allebei dat als zij een boek niet uitlezen, dat niet aan de kwaliteit van het boek hoeft te liggen. Van der Heijden: ‘Slecht geschreven romans herschrijf je in de geest, en vormen zo een uitstekende leerschool. Overigens heb ik er geen moeite mee een eenmaal begonnen boek jaren later pas uit te lezen. Ook zonder bladwijzer weet ik me meestal nog haarscherp te herinneren waar ik gebleven was. De draad laat zich gemakkelijk weer opnemen.’ Van Zomeren: ‘Wanneer het lezen door omstandigheden verbrokkeld wordt kan een boek een langzame, wrede dood sterven.’
| |
Het nachtkastje
Welk boek/welke boeken ligt/liggen op het nachtkastje? Andreas Burnier wees die vraag terecht: ‘Wie heeft er tegenwoordig nog een “nachtkastje”?’ Sommigen schrokken zelf van het pretentieuze aanzien van hun lijstjes, maar verzekerden de vraag naar eerlijkheid beantwoord te hebben.
Bij Maarten 't Hart liggen de dagboeken van Thomas Mann, 7 à 8 delen, van elk 1000 bladzijden, ‘dan heb je namelijk weer eens iets te lezen’. Burnier heeft op de tafel naast haar bed bij voorkeur poëzie liggen, ‘nu van Yeats, Whitman en Blake.’ Bij Marja Brouwers ligt, behalve het tweede deel van Voskuil, een hele stapel: ‘'s Nacht Klees ik wel tien boeken te-
Vervolg op pagina 20
|
|