Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Een liefde in 1947 door K. Schippers Uitgever: Querido, 205 p., f 29,50
| |
HerscheppingenEen liefde in 1947 heeft de constructie van een brug, dat wil zeggen in het begin bevindt men zich in het heden, vervolgens in het verleden van 1947 en 1948 en het laatste deel weer in het heden. De overspanning wordt gevormd door de speciale ‘opvoeding’ die de hoofdpersoon van zijn ouders heeft gekregen. Dat moeten grappige mensen geweest zijn. Zijn moeder verloochent niet dat zij een kind is van de commedia dell'arte en dat zij een familiewapen heeft waarop staat Liberta d'Umore: ‘Als zij zich verplaatst is het of haar omgeving licht ontregeld raakt, of er door haar aanwezigheid haperingen optreden in gebeurtenissen die anders onopvallend zouden verlopen.’ Waar zij ook is, er gebeurt iets wonderlijks. Zij beheert een buurtbioscoop waar haar twee zoons kennismaken met Amerikaanse films en waar een liefde ontstaat voor het soort films als Les vacances de monsieur Hulot en De Rooversymphonie. Het gezin gaat naar het circus of de kermis zoals anderen naar de kerk gaan, zodat de hoofdpersoon ‘niet vertrouwd raakte met het absolute dat door (een) religie wordt uitgedragen, maar met het betrekkelijke van iedere gebeurtenis’. De vader en moeder hebben wel een iets verschillend gevoel voor humor en variété, zodat er altijd sprake was van een zekere competitie. De vader is een bankier die zichzelf daartoe heeft opgewerkt. Hij zorgde altijd voor ‘lichte herscheppingen van gebruiksvoorwerpen’; de zoon zou hem een Mécanicien comique willen noemen, maar zijn vader houdt er niet van getypeerd te worden. Het verschil tussen de vader en moeder is dat de een meer van ‘snelle, onvoorstelbare gebeurtenissen’ houdt (de moeder) en de ander van zwijgzamer grappen die wat tijd in beslag nemen. Voor de moeder is theater: ‘Je betaalt iets, je maakt iets mee en je staat weer buiten.’ De vader is iemand die zou vergeten dat er nog een buiten is, omdat hij geheel opgaat in de clown die een hekje in de piste zet en dan langs die zelf opgeworpen barrière probeert te komen. Of die zich verplaatst in de clown die niet de kruk naar de piano, maar de piano naar de kruk wil brengen. De opvoeding die de zoon krijgt in de commedia dell'arte van het dagelijkse en ondagelijkse leven betekent niet dat hij geheel in de voetsporen van zijn ouders treedt. Dat blijkt uit de herinneringen aan de twee zomers die het gezin op een waddeneiland doorbrengt en waar ze een ander gezin treffen waarvan de ouders al evenzeer tot het geheime gilde van het Libertè d'Umore behoren, zeker de vader, die met de vader van de zoon een duo van subtiele grappenmakers gaat vormen. De vader en moeder van de zoon hadden voor hun grappen situaties of rekwisieten nodig; ‘Zij zochten de uitzonderingen omdat er in hun omgeving zo weinig veranderde. Ik was op zoek naar iets wat niet veranderde, maar zichzelf bleef... Ikzocht naar schatten als de wind die door mijn haren streek zonder dat ik hoefde te lachen. Er bestond blijkbaar toch iets ongenaakbaars dat niet in de val der veranderingen of tegenstrijdigheden kon worden gelokt.’ De zoon ondergaat de wereld passief, hij gaat niet naar de dingen, de dingen komen bij hem: ‘Ik dacht nooit: die rode bloem bevalt mij, nee de rode bloem nam mij in bezit. Ik ontdekte niets, ik werd ontdekt, meegesleept door wat zich met mij wenste te verenigen.’ ‘De oudste dochter van het gezin dat ze op het eiland ontmoeten ontdekt hem bijvoorbeeld, althans dat denkt en hoopt hij, want behalve haar loutere aanwezigheid krijgt hij van haar slechts een keer een blauwe schelp. Haar vader is een antiquair, een mooie bron voor tot niets verplichtende bespiegelingen als hij weer thuis is. | |
Zandstrand‘Zij maakten een sierlijk vraagstuk van gebeurtenissen die voor de toeschouwer nauwelijks een probleem zijn,’ zei Schippers in zijn ‘Brandende Kwestie’ over clowns. Op een podium of in een piste moet dit spannender zijn dan op papier; Schippers is een groot waarnemer van de ontregelingen die hijzelf of een ander in de werkelijkheid aanbrengt, maar hij weet het niet spannend te houden. Als de zoon weer thuis is, probeert hij zich het huis en het interieur voor te stellen waarin het meisje woont. Hij richt het huis helemaal in en bedenkt haar er tussen. Een antiquair woont volgens hem in een huis met spullen die dagelijks of wekelijks kunnen worden verkocht, het wordt daardoor voor hem ‘een huis van veranderingen’ . Precies het tegendeel van wat hij het prettigst vindt. Hij weet zo weinig van zijn ‘liefde’ dat hij haar in het huis pro- jecteert met zijn geest: ‘In die steeds wis- selende omgeving zocht ze naar indrukken waarop ze kon rekenen.’ Ze doet het soort dingen waar hij op gesteld is en waarin hij ‘schuil kan gaan’, niemand ziet of weet wat hij ziet: ‘Ze keek hoe haar hand naar een paar voorwerpen op tafel ging. Maar ze deed meer. Als er niemand thuis was, opende en sloot ze de gordijnen een paar keer achter elkaar. Ze zag dat een fles, een doos en een glas zich op tafel in fijne grijzen en zwarten vermengden om hun verbintenis op te geven als na een korte ruk aan de gordijnen het licht wegviel.’ Dat de hoofdpersoon zegt dat het eiland ‘zijn bestemming’ is, heeft op twee manieren effect op de roman: het typeert zijn geest, maar ook de roman, die de lichte spanning, maar ook de lijzigheid van een uitgestrekt zandstrand heeft, een verstilling die met slaperigheid gepaard gaat. Een liefde in 1947 zit vol uitgeschreven subtiele grappen of situaties, verteld, beleefd of uitgevoerd door de moeder, vader of de antiquair, maar de verteller komt er steeds op terug, benadrukt voortdurend hun speciale geestesgesteldheid, hun band in de humor. De act met de piano die in ‘De Brandende Kwestie’ al een hoofdrol speelt, treedt hier bijna elke pagina op en bovendien aan het slot, waar de hoofdpersoon de situatie uitgebeeld ziet in brons in de tuin van een Italiaanse clown. Dat voor zijn vader en de antiquair ‘wegwijzers of weidehekken, uitkijktorens of strandpaviljoens’, of wat ook, aanleiding konden zijn voor verandering of vervorming, ‘alsof zij de baas over de schepping waren en niet de burgemeester of andere hooggeplaatste ambtenaar’ wordt al te vaak herhaald, waardoor er een te grote tevredenheid ontstaat over deze bijzondere gaven. De kracht van ‘tot niets verplichtende bespiegelingen’ gaat verloren, al moet gezegd dat ‘de liefde’ voor het meisje, die het niet verder brengt dan zijn gedachten, en het feit van haar aanwezigheid de spanning er enigszins inhouden. Maar krachtig genoeg om vallende oogleden tegen te houden is hij niet. ■ |
|