De parachute die dicht bleef
Judy van Emmerik, uit de weeë hoek van de vrouwenverheerlijking
Er moet nodig eens gelucht worden door Judy van Emmerik Uitgever: Novella, 160 p., f 19,50
Beatrijs Ritsema
Feminisme en humor zijn onverenigbare grootheden, dat zien we maar weer eens in de bundel kritische stukken van Judy van Emmerik. Als ze zich nu nog bij gewone humor had gehouden - hier en daar een kwinkslag, een luchtige toon - maar nee, ze moest zo nodig satire bedrijven, harde polemieken op touw zetten en scheldtirades afsteken.
Met enig niveau heeft dit satirische geschrijf niets te maken. Judy van Emmerik lijkt nog het meest op een verongelijkte kleuter die woest van drift om zich heen slaat, omdat ze van haar mammie niet buiten mocht spelen. Maar misschien is zelfs dat te veel eer, want aan de echtheid van kleuteremoties hoef je niet te twijfelen, terwijl de boosheid van Van Emmerik mij bij tijd en wijle wel erg opgeklopt voorkomt. Ik vertrouw het niet helemaal, daar komt het op neer. Maar goed, ik heb verder geen behoefte me te verdiepen in de doorleefdheid van haar gevoelens, dus houd ik me bij de oppervlakte: polemiseren en schelden. Een respectabel genre in de literatuur, waaraan toch maar weinigen zich wagen, omdat de risico's groot zijn. Met satire is het ongeveer als met parachutespringen: als hij zich ontvouwt, gaat alles goed en land je veilig, maar als hij niet opengaat, val je ook meteen morsdood. Mislukte satire is heel pijnlijk, veel pijnlijker dan een mislukte roman of een mislukte poëziebundel. Het falen van de satiricus laat een laffe smaak na. De lezer wordt afwisselend overspoeld door gevoelens van miezerigheid, walging en een pervers soort medelijden. Door dat laatste krijg je dan weer bijna een hekel aan jezelf.
In haar nawoord schrijft Judy van Emmerik dat zij ‘de strijd aanbindt tegen’ (? moet zijn ‘met’) ‘het anti-feminisme’. Na Adriënne Rich, na Maaike Meijer, na Heikelien Verrijn Stuart, na Elly de Waard krijgen we het allemaal nog eens over ons heen. Toegegeven, bovengenoemde personen zijn geen van allen humoristen van formaat, dus dat gat in de feministische markt schreeuwde er kennelijk om gevuld te worden, maar op dezelfde manier schreeuwt de cirkel ook om eindelijk eens gekwadrateerd te worden. Ik heb nog nooit een dogmaticus, een zedepreker of een ideoloog een goede grap horen maken. Dat kunnen ze niet, want daar is hun denken niet los genoeg voor. De meesten zijn dan ook zo verstandig om dat niet te doen en wijden zich aan datgene waar hun kracht ligt: het serieuze betoog.
De thema's van Van Emmerik zijn meer dan bekend: de onderdrukking van vrouwen door de eeuwen heen door op macht beluste mannen, de veronachtzaamde vrouwenliteratuur, porno, ongelijke kansen. In het licht van veranderingen in de man-vrouwverhoudingen inderdaad kwesties waar van alles mee aan de hand is en die ik ook niet wil ridiculiseren. Maar het is treurig dat de inhoudelijke argumenten waar Van Emmerik zich van bedient, uit de slijmerige, weeë hoek van de vrouwenverheerlijking komen. Een denkrichting waarin veelvuldig termen figureren als ‘oer, archaïsch, kosmisch’ ter nadere kwalificatie van het begrip ‘vrouwelijk’. Het roeren met een stokje in vrouwelijke prut en hoera roepen bij elke bel die uit het moeras opstijgt is in mijn idee een zienswijze die zelfs bij radicale feministische groeperingen al weer enigszins passé is, maar Judy van Emmerik breekt als spuit-elf een lans voor ‘het tropisme, het imaginaire, het archaïsche of het vrouwelijk schrijven (...) Het gaat niet om het verbale, maar om het préverbale: verlangens, gevoelens, herinneringen, geuren etc.’
Ze verwijt Annie Romein dat zij in haar proefschrift Vrouwenspiegel (over de kwaliteit van door vrouwen geschreven romans) ‘niet is uitgegaan van wat vrouwen gepresteerd hebben binnen de hun gegeven situatie, maar van de normen en waarden die zo driedubbeldik alleen van en voor mannen zijn’. Volgens Van Emmerik huilt Annie Romein mee met de wolven in het bos en draagt (verraad!) zo haar steentje bij aan de systematische onderdrukking van de vrouw. Annie Romein schenkt immers ook al geen aandacht aan de typisch vrouwelijke ‘gevoels- en belevingswereld’.
O, dat afschuwelijke gelamenteer over belevingswerelden, die klaagzangen over miskenning. Met zielig doen is nooit iemand groot geworden, ook al wordt het zielige slordig verpakt in krakkemikkige boksbeugels.
Een aantal Nederlandse auteurs moet het ontgelden en krijgt, - dat wordt althans beoogd - de volle laag. De dolkstoten gaan maar weinig verder dan zouteloze naamgrapjes. Rudy Kousbroek wordt Rudy Panty, Boudewijn Büch wordt Bug, de wandluis, en Gerrit Komrij Sus (zwijn) Ger. Trouvailles van de bovenste plank! Wat ze tegen hen in te brengen had blijft minder in de herinnering hangen. Kousbroek schreef te genuanceerd over porno, Büch mocht van haar geen boeken aanprijzen en Adriaan van Dis wordt van vrouwenhaat beschuldigd op grond van het volgende fragment uit een van zijn Faits Divers: ‘... (tante Jo) had een paarse bobbel op haar onderlip. Daar sabbelde ze op. Hield ze haar mond, dan bleef hij binnen. Maar de paarse vrucht glom en spetterde bij de p's en de b's.’ Behalve de vrouwenonderdrukking worden nog andere thema's behandeld: literaire top-tienen (een komplot van de uitgevers), debutanten (door uitgevers op arglistige wijze naar voren geschoven om er een slaatje uit te slaan) en kunst in het algemeen. Over dit laatste schrijft zij: ‘De behoefte om in onze tijd op kunstzinnige wijze creatief bezig te zijn, is oneindig veel groter en zal in de toekomst steeds meer toenemen dan in voorafgaande eeuwen.’ Dit is een slecht geformuleerde zin, maar afgezien daarvan, als ze gelijk zou hebben en er in deze tijd steeds meer van dit soort kunstuitingen zouden verschijnen, wenste ik mezelf in de middeleeuwen.
■