A Personal History door A.J.P. Tavlor Uitgever: Coronet Books, f 13,55
Denken over geschiedenis door Erank Ankersmit Uitgever: Wollers-Noordhoff, f 49,50
De kathedralenbouwers door Georges Duby Uitgever: Elsevier, f 39,50
De mars der dwaasheid door Barbara Tuchmann Uitgever: Elsevier, f 39,50
Dagboek van Nederland Samengesteld door Frits Boersma Uitgever: Elsevier, f 39,50
De klassenstrijd in de Franse revolutie door Daniël Guérin Uitgever: Het Wereldvenster, f 39.50
Chris van der heijden
In het begin van de jaren zestig werd de Engelse historicus A.J.P. Taylor, die zo juist een ruchtmakend boek geschreven had over het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog, uitgenodigd om maar Duitsland te komen. Taylor weigerde aanvankelijk en gaf pas toe toen hem de garantie gegeven was dat hij geen voormalige nazi's zou ontmoeten. Maar er liep iets fout: op het vliegveld van München was niemand aanwezig, Taylor nam een taxi en raakte in gesprek met de chauffeur. Toen hij deze vertelde dat hij Engelsman was, kwam de vraag of hij ene mr. Taylor kende. ‘Dat ben ik.’ De chauffeur remde en begon enthousiast zijn arm te schudden. ‘U bent de man die bewezen heeft dat Hitler de oorlog niet veroorzaakte. Ik weet dat u gelijk heeft. Ik was bij de SS en behoorde tot zijn lijfwacht. Hij was een zeer aardige man...’
Dit is een van de vele anekdotes die A.J.P. Taylor in zijn autobiografie vertelt die in 1983 verscheen en onlangs in paperback herdrukt werd: A Personal History. Een zeer leesbaar boek en wat mij betreft het zoveelste bewijs dat autobiografische geschriften het beste materiaal zijn om de ‘objectiviteit’ van wetenschappers te begrijpen en te beoordelen. In het geval van Taylors boek over de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog: Taylor behoorde al vroeg in de jaren dertig tot de weinigen die tegen Hitler waarschuwden. De tolerantie van westerse politici en de juichkreten van de bevolking waren voor hem als een ‘Verraad der vlaggen’. Dat verraad wilde hij in deze studie blootleggen, al voegt hij er nu verontschuldigend aan toe dat hij wellicht toch iets te sterk op eigen ervaringen afgegaan is.
Nadat Taylor zijn boek over het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog voltooid had, begon hij met een studie over Engeland tussen 1914 en 1945. Daartoe las hij naar eigen zeggen alle delen van de Oxford History of England die eenzelfde opbouw heeft als de recent voltooide Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Het verleden is daarin opgebroken in veelal chronologische, soms thematische blokken en de samenhang daartussen is meestal ver te zoeken. Dit bevredigde Taylor niet. ‘Ik was een narratief historicus.’ zegt hij, ‘en naarmate ik ouder werd begon ik steeds meer te geloven dat het de eerste functie van de historicus is om antwoord te geven op de kindervraag: wat gebeurde er toen?’
‘Wat gebeurde er toen (en waarom)?’ het historische verhaal, heeft in de laatste jaren opnieuw veel aandacht gekregen. In Nederland gebeurde dat voor het eerst onomwonden in de dissertatie van Frank Ankersmit uit 1981. Dezelfde Ankersmit publiceerde onlangs een boek voor het universitaire onderwijs onder de titel Denken over geschiedenis. Een overzicht van moderne geschiedfilofosische opvattingen. Het is een gedegen studie die in ieder geval als naslagwerk, ook door zijn bibliografie, in de kast van iedere historicus zou moeten staan. Maar dat bescheiden doel heeft Ankersmit met dit leerboek niet: sinds de theoretische geschiedenis een verplicht onderdeel van iedere historische opleiding werd, vielen de meeste faculteiten terug op de oudere overzichtswerken van Walsh en Dray. Door Slicher van Bath, Harmsen en Von der Dunk werd al eerder geprobeerd om voor Nederlandse studenten een andere handleiding te schrijven, maar hun studies zijn of te beperkt of te betogend om als ‘leerboek’ dienst te kunnen doen. Die gebreken heeft Ankersmits overzicht niet, eerder integendeel. Maar zijn theoretische ‘volledigheid en objectiviteit’ levert een nieuw probleem op: studenten die nog weinig kennis van het vak hebben, weinig ervaring met het opspeuren en in verband brengen van gegevens, en dan dit boek vol theorie, termen en namen onder ogen krijgen, ik betwijfel of ze er veel wijzer van zullen worden. Het abstractieniveau is dermate hoog dat de kans groot is dat ieder verband tussen de dagelijkse praktijk en deze filosofische bespiegelingen verloren raakt. En dat had iemand met belangstelling voor narratieve theorieën zich moeten realiseren.
Die theorieën over het historisch narrativisme, zoals in de afgelopen jaren ontwikkeld, hebben de praktijk van het historisch onderzoek gevolgd. Zo'n vijftien jaar geleden bestond de academischhistorische studie meestal uit tabellen, een streng theoretisch kader en vele wetenschappelijke maar onleesbare pagina's. Uit Frankrijk is een andere wind komen waaien die met de dag veld wint, af te lezen aan de populariteit van Montaillou. De historicus gaat weer verhalen vertellen, op zijn stijl letten en het nuttige paren aan het aangename. Een heilzame ontwikkeling zoals weer eens prachtig geïllustreerd wordt door Le Temps des Cathédrales van Georges Duby dat bij Elsevier onder de titel De kathedralenbouwers, portret van een middeleeuwse maatschappij 980-1420 verscheen. Mijns inziens overtreft dit boek de bestseller van Le Roy Ladurie.
De vertaling van de titel verbaast me: middeleeuwse kathedralen zijn ook voor Duby ‘stenen juichkreten ter ere van God’ en in een wereld waarin dergelijke lofzangen werden gebouwd, telde het individu nauwelijks. Door die individuen, veelal anonieme figuren, in de titel te zetten, gaat de uitgever voorbij aan een essentie van deze studie. Duby laat de kloosters, paleizen en kathedralen spreken (zo heten ook de drie delen van het boek), niet de mensen die deze gebouwen bevolken.
De Amerikaanse historica Barbara Tuchmann deed op eigen houtje ongeveer hetzelfde als de vernieuwende historici van de Annales-school in Frankrijk. Een aantal jaren geleden werd zij door professionele historici nog met dédain afgedaan als een ‘schrijvende mevrouw’, sinds de publikatie van het briljante boek over de veertiende eeuw is dat niet langer mogelijk. Haar laatste studie, De mars der dwaasheid”, behandelt de vraag hoe het toch mogelijk is dat regeringen in de loop van de geschiedenis aanhoudend beslissingen hebben genomen die tegen het eigen belang indruisten. Er kleeft één essentieel theoretisch bezwaar aan haar stelling: een beslissing die vandaag voordelig lijkt, kan morgen nadelig blijken te zijn. De historicus kent de ontknoping en hij moet dan ook oppassen dat hij zijn gemakkelijke wijsheid niet tot maatstaf verheft.
Ook in een recente Nederlandse publikatie werd het historisch verhaal be-
vervolg op pagina 12