Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De liefde tussen mens en kat door W.F. Hermans Uitgeverij: De Bijenkorf, 48 p., f 3,50
| |
InspiratiebronZo direct tot de verbeelding sprekend als katten zelf zijn, zo riskant en vol voetangels en klemmen is het schrijven erover. Er zijn, denk ik, maar een paar manieren. De eerste is niet schrijven. Dat is zeer verstandig, maar vooral op de lange termijn moeilijk vol te houden: wie slaagt erin de kat jaar in jaar uit als inspiratiebron te gebruiken zonder hem eens zelf in het zonnetje te zetten? De tweede manier is zo droog en feitelijk mogelijk schrijven. Hoewel iedereen wel begrijpt dat u gedreven wordt door het onroerende en raadselachtige in de kat produceert u een koele onbewogen notitie over het gedrag van het dier. Zo kunnen teksten ontstaan die, juist door hun terughoudendheid, iets van de oorspronkelijke ontroering laten doorschemeren. Ook een werkelijk als wetenschappelijk bedoelde studie kan, bedoeld of onbedoeld, dit effect hebben, zie bijvoorbeeld de verhandeling van Roger Tabor uit 1983, The Wildlife of the Domestic Cat2. De meest geslaagde stukken daaruit, in staat om de poezenliefhebber diep te ontroeren, zijn de uiterst gedetailleerde observaties van poezenkolonies, zoals de gebeurtenissen op Fitzroy Square, West End, Londen, op 1 juni, tussen zeven uur en kwart over elf 's avonds. De hoofdstukjes waarin de onderzoeker enthousiast zijn eigen theorieën ontvouwt hebben een veel kleiner ontroeringsvermogen. De derde manier om over katten te schrijven is te doen alsof je iets anders beschrijft en er langs een omweg toch op uitkomen; of, dat kan ook, te doen alsof je over poezen schrijft maar eigenlijk iets anders schrijven, opzettelijk de lezer op het verkeerde been zettend. Zo publiceerde Rudy Kousbroek een studie over het Kats, wat zogenaamd de taal der poezen zou zijn maar meer overeenkomst met een zekere mensentaal lijkt te vertonen. Ook Hermans heeft beweerd dat er een ‘poezentaal’ bestaat, waarover echter niets gepubliceerd mag worden3.’ Wel ‘onthulde’ hij dat in de poezentaal de z gebruikt wordt voor de s (‘Wat kost jij bij de poezenkoopman? Nietz baaz’) en dat dat tevens geldt voor Franse poezen (‘Bonzjoer Zjeff!’)4. Kousbroek en Hermans schrijven aantoonbare onzin op maar komen daardoor dichter bij wat wij menen dat het ‘wezen’ van de poes is dan welke verantwoorde studie over kattencommunicatie dan ook. De pseudo-wetenschappelijke tabellen en testresultaten die Kousbroek bij tijd en wijle publiceert (over spinvermogen, afmetingen, lichaamsdelen) geven bijzonder veel inzicht in het verschijnsel kat, juist omdat zij daar geen enkele bruikbare inlichting over geven. De relatie tussen schrijver en kat kent nog een merkwaardig verschijnsel, namelijk dat een schrijver door katten soms geïnspireerd wordt tot het doen van mededelingen over zijn privé-leven die anders zorgvuldig buiten de publiciteit gehouden worden. De toon van het schrijven wordt anders: menselijk, intiem, soms ook een beetje kinderachtig. Met de kat als katalysator krijgt de schrijver een menselijk gezicht. | |
Huiselijke elementenHermans, die over zijn privé-leven meestal de grootste terughoudendheid in acht neemt - er valt niets interessants over te melden, vindt hij -, is ook over zijn relatie tot poezen weinig mededeelzaam. In De kat Kilo, geschreven toen hij zelf nog geen poezen had, staat: ‘Wij waren ertoe overgegaan een kamer geheel als mandje voor haar in te richten.’ Niet ik maar wij. Het groeien van de kater wordt in verband gebracht met een klein zoontje van de ik-figuur, een zuigeling die niet groeit maar steeds kleiner wordt. Inspireerde de kat hier tot deze voor Hermans' doen ‘huiselijke’ elementen? Ook in interviews lezen we zelden iets over de persoonlijke omstandigheden van de schrijver, maar toen Hermans in 1971 ondervraagd werd over het onderwerp poezen was er plotseling sprake van een mevrouw Hermans, die uitgebreid aan het woord komt over de gewoonten van de poezen Patser en lesje. En in De liefde tussen mens en kat komt men de eerste persoon meervoud meer dan eens tegen: ‘Op een avond, wij zaten te eten, wij woonden toen buiten en gelijkvloers, werd er aan de voordeur gebeld.’ ‘Wij hebben een kater gehad die, na de nacht op ons bed te hebben doorgebracht, zich 's morgens, als wij nog niet waren opgestaan om hem in de tuin te laten, naar de badkamer begaf om een plasje te doen op het afvoergat van de douche, zonder dat wij hem dit hadden geleerd.’ De kat Cooky, die nu bij de familie Hermans woont, wordt aldus geïntroduceerd: ‘Ik heb nu een kat die, als een hondje, een weggeworpen propje papier terug kan brengen...’ Maar na de beschrijving van wat deze Cooky zoal met dat propje uitvoert verandert het persoonlijk voornaamwoord: ‘...Cooky legt het (...) niet dicht genoeg bij ons terug...’ (cursiveringen PS). Ander voorbeeld van deze intimiteit-tegen-wil-en-dank: Rudy Kousbroek zag er geen been in om in zijn boekje over het Kats foto's te laten afdrukken waarop men de anders zo publiciteitsschuwe auteur bezig kan zien in geknielde houding het gebruik van een scratching post uit te leggen aan een kat - die overigens het belang daarvan niet wenst in te zien.’ In het werk van Hermans komt de kat verder sporadisch voor. Een paar jaar na De kat Kilo kwam de novelle Het behouden huis tot stand. De schrijver was verhuisd van een etage in Amsterdam naar Voorburg en had nu zelf een kat, Wollejan, ‘een kwaaie, geheel zwarte kater; als hij een kamer binnen wilde had hij de neiging de vloer open te breken’ (interview 1971). Wollejan vormde de inspiratiebron voor de kat uit de novelle: ‘Hij leek vervaardigd uit een stuk staalkabel, telkens weer gesplitst: in staart, kop en poten, in nagels en snorren.’ En: ‘...hij ging op de gang zitten mauwen voor de deur van de kamer die nog niet open was geweest. Hij spande zijn rug en sloeg zijn nagels in het gespijkerde kleed, hij wilde de vloer openbreken om daar te komen.’6 Een andere kat uit het leven van Hermans in deze periode heette Molletje, zo genoemd naar de held uit Moll Flanders van Defoe. We herkennen hem of haar echter niet in enig letterkundig werk, en evenmin geldt dit helaas voor Cals, Bastiaans en Belle, de poezen die in Groningen lange tijd bij de familie Hermans woonden. Zij werden opgevolgd door de Perzische kater Patser, circa 1970 door Hermans op een plaatselijke kattententoonstelling ontdekt en geocht. In De liefde tussen mens en kat is een anekdote opgenomen over Patsers gewoonte om naar het voetballen op de televisie te kijken. Tot verbijstering van de spelers in het veld tweehonderd kilometer verderop weet hij zelfs een doelpunt te scoren door het televisiebeeld van de bal een zetje te geven. Patser ging dood, Hermans verhuisde naar Parijs en leidde daar vijf jaar lang een poesloos bestaan. Toen onthulde Age Bijkaart dat een poes genaamd Toetie Dinky Toy bij hem in huis woonde, en in december 1984 is er ineens sprake van de poes Cooky, ‘die zich ook in het Nederlands als Koekje laat aanspreken, wat nog niet altijd zeggen wil dat zij daar antwoord op geeft.’ De liefde tussen mens en kat is een onderhoudend allegaartje van observaties over katten, gedachten over het al dan niet aanwezig zijn van intelligentie bij katten, anekdotes over katten, het geheel uitlopend in een mijmering over wat je precies ziet als je iemand in de ogen kijkt. Katten! De liefde van katten! De liefde voor katten! Dat is allemaal even raadselachtig. Maar dat is nog geen reden om er niet over te schrijven, vindt Hermans, want als je erover zou zwijgen, zou de schrijver zijn ‘radeloze roeping’ niet kunnen volgen, die nu eenmaal niet uit zwijgen bestaat. En zo kan de schrijver die besloten heeft niet langer te zwijgen zich gezeten achter zijn schrijfmachine van alles gaan afvragen. Zijn katten intelligent? Zijn ze dom? Zonder clou's toe te voegen en zonder te vervallen in de gevreesde poezeligheid, door daarentegen scherp te letten op 's kats handelingen, brengt hij lezenswaardige observaties voort. Poes met propje, poes met weegschaal, poes met spiegel, poes bij de tv - beschreven als absurde en onbegrijpelijke verschijnselen, net als eertijds het geval-Kilo. En ook dit prachtige grafische verslag:
vervolg op pagina 8 |
|