Vertaald
Een allereenvoudigst verhaal door Gao Xiaosheng, vertaling Koos Kuiper (Meulenhoff, 160 p., f 24,50). De verhalenbundel van Gao Xiaosheng (geboren in 1928) opent met een parabel bij wijze van voorwoord. Een schrijver wordt veerman en vindt na enige tijd dat hij, als je het goed bekijkt, niet van beroep is veranderd. ‘Schrijven en overzetten zijn eigenlijk hetzelfde, beide hebben tot doel de mensen naar de overkant te brengen.’ Gao's verhalen zijn na de periode van de Culturele Revolutie geschreven; ze zijn niet idealistisch maar geven een scherp beeld van problemen als huisvesting, brandstof, werkverschaffing, bureaucratie, incompetentie, wangedrag van partij kaderleden en corruptie in communistisch China. Gao Xiaosheng werd in 1957 tot ‘rechtse’ verklaard (het plan om samen met anderen het literaire tijdschrift De Onderzoekers op te richten werd als reactionair veroordeeld) en teruggestuurd naar zijn geboortedorp waar hij ruim twintig jaar was gedwongen landarbeid te verrichten. In 1978 werd hij gerehabiliteerd. In het ontroerende maar ook beklemmende verhaal Zhou Huaying zoekt werk (1979) vertelt hij over een vrouw van tegen de veertig die door het partijkader aan het lijntje wordt gehouden, terwijl ze juist zo'n vertrouwen in hen stelt. Er is haar werk toegezegd door het sectiehoofd van de commune, maar ze krijgt het niet. Omdat Gao het gewone leven van de mensen beschrijft, geven de verhalen inzicht in de Chinese samenleving. Het titelverhaal bijvoorbeeld (uit 1980) gaat over de problemen die ontstaan als de regering op het platteland iets nieuws wil invoeren, namelijk methaangas gewonnen uit varkensmest, de strubbelingen tussen boeren en onbekwame leiders, de ruwheid en willekeur van kaderleden en schandtochten omdat een boer niet wil gehoorzamen aan de opgelegde wetten. ‘In normale tijden dacht hij (de boer Chanbing) altijd: Hij is een kaderlid en ik
ben een communelid. Een botsing tussen ons is als een ei tegen een steen.’ Koos Kuiper heeft in zijn nawoord de feiten over de auteur en de jongste Chinese geschiedenis nog eens op een rijtje gezet.
Omnibus door H.G. Wells, vertaling Lydia Belinfante, Manuel van Loggem en Johan Frederik (Loeb, 369 p., f 29,50) Herbert George Wells (1866-1946) heeft ver over de honderd titels op zijn naam staan. Hij publiceerde onder meer een aantal ‘scientific romances’, fantastische vertellingen met een natuurwetenschappelijke inslag. Wells wordt met reden als de vader van de moderne science-fiction beschouwd. De Omnibus bevat vertalingen van de drie beroemdste werken: The time machine (1895), The invisible man (1897) en War of the worlds (1898). De humanistische socialist Wells zag zijn boeken bovenal als lectuur en als voertuig om met zijn boodschap de massa te bereiken: de wereld moet beter worden en elk individu heeft de macht om daaraan een bijdrage te leveren. Wells had een fijn oog voor de harde strijd om het bestaan; vooruitgang is alleen mogelijk doordat de samenleving oplossingen moet vinden voor nieuwe uitdagingen. De Tijdreiziger komt na ruim 800.000 jaar in een paradijselijk landschap terecht waarin onnozele Eloi in het zonlicht speelt. Op maanloze nachten komen hun ondergronds wonende verzorgers, de Morlocks, naar boven om Eloi als voedsel te ontvoeren. De onzichtbare onderzoeker Griffin wil een schrikbewind vestigen. Door samenwerking van de leden van de bedreigde maatschappij wordt hij opgejaagd en komt uiteindelijk aan zijn eind. Tussen de regels van dit verhaal door wordt de laat negentiende-eeuwse, Engelse samenleving prachtig geschilderd. Zo'n beeld vinden we ook terug in de Oorlog der werelden. Mars koelt snel af. Om te overleven worden enkele tientallen Marsbewoners naar de aarde geschoten. Door hun superieure technologie veroveren zij binnen twee weken Londen en omtrek en maken zij zich gereed om de hele aarde te overweldigen. De dreigende ramp wordt slechts afgewend doordat de buitenaardse indringers niet immuun
blijken te zijn tegen ‘onze’ bacteriën. Ze worden ‘verslagen door de nederigste dingen die God in zijn wijsheid op aarde heeft neergezet’. Martin Koomen eerder in VN: ‘Het zijn drie boeken die zich nog altijd uitstekend laten lezen.’
Iedere dag een glaasje door Kingsley Amis, vertaling A. van Nimwegen (Veen, 127 p., f 19,90 Ik wed, met Amis, dat u niet weet dat er een drank bestaat die Falkland Island Warmer heet. Giet een borrelglas drambuie in een karaf of verwarmd glas on voeg er heet water en een halve theelepel citroen aan toe. Een scheutje kandijsiroop, of een afgestreken theelepel bruine suiker erdoor maakt het af. ‘Het geven van adviezen die vooral bedoeld zijn om u bij te staan bij het vervaardigen van drankjes in eigen kring’ is een van de bedoelingen van dit boekje. De andere is ‘tips te geven om u te weer te stellen tegen arrogante wijnkelners of u te behoeden voor vergiftiging op goedbedoelde party's’. Wijnkelners zijn volgens Amis in theorie aangenomen om uw maaltijd te veraangenamen, al lijkt het er meestal op dat zij eropuit zijn die te verpesten. Kingsley Amis heeft een jaar lang een wekelijkse rubriek gehad over drank en drinken. Hij is een deskundige alleen al door het feit dat hij veertig jaar lang persoonlijk betrokken is met deze twee zaken. Zelf is hij in de grond een bier- en sterkedranktype, vandaar wellicht zijn kruistocht tegen de ‘tirannie’ van de wijn. Schotse whisky, 40%, 10 jaar oud), en de drank voor elke tijd van de dag en voor alle gelegenheden (zelfs bij de maaltijd). Het is een amusant boekje, doorspekt met degelijke informatie en behandelt behalve katers en een verslag van alcoholvrije weken diverse mixen en dranken van bier en sherry, tot en met de Peruaanse pisco sour. Champagne is volgens Amis maar voor de helft een drank. De rest is een naam op een etiket, een opgeschroefde prijs, een beetje traditie en een hoop poeha.