Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Freuds morele reputatieChristien BrinkgreveEssay De golfbeweging in de verering en verguizing var. Freud bereikte eind vorig jaar een bijzonder stadium door de publikatie in het Nederlands van Freud: The Assault on Truth van Jeffrey M. Masson, de man die tot nog toe de scherpste aanval op Freud lanceerde en deze niet beperkte tot wetenschappelijke tijdschriften. Aan kritiek op Freud en de psychoanalyse heeft het nooit ontbroken; wat varieerde was de inhoud van deze kritiek, afhankelijk van het vakgebied waaruit ze afkomstig was: psychiatrie, biologie, psychologie, geschiedenis, antropologie, sociologie, pedagogiek en filosofie. Zo kwamen historici en antropologen met voorbeelden waaruit bleek dat de door Freud als universeel gepresenteerde menselijke psyche in vroeger tijden en andere werelddelen andere kenmerken bezat. De kritiek van filosofische zijde behelsde vooral de vraag in hoeverre de psychoanalyse nu eigenlijk een wetenschap is.Ga naar voetnoot1 Er valt eigenlijk weinig te noemen dat niet in de loop der tijd onder kritisch vuur is genomen: het driedelig psychisch apparaat, de drifttheorie, de droomduidingen, en niet te vergeten het onbewuste.Ga naar voetnoot2 Ook Freuds reputatie als psycholoog is aangevochten, door de Amerikaanse wetenschapshistoricus Frank Sulloway met zijn stelling dat Freud in de eerste plaats een ‘biologist of the mind’ was.Ga naar voetnoot3 Een geheel andere lijn, die meer Freuds morele reputatie betreft, werd ingezet door de Amerikaanse hoogleraar in de politieke en sociale wetenschappen Paul Roazen, die in Freud and his Followers (1971) een beeld gaf van de vaak ook zeer persoonlijke betrekkingen tussen Freud en zijn leerlingen waarbij Freud niet altijd even verheven naar voren kwam. Als er bij Roazen van ontmaskering sprake was, dan kwam dat vooral neer op het ‘normaliseren’ van Freud. Ook Freud bleek in menig opzicht een gewoon mens te zijn, behept met minder mooie eigenschappen, zoals zijn intolerantie voor afwijkende standpunten. De Freud-kritiek die het afgelopen jaar op kwam zetten, bij monde van de Amerikaanse analyticus en ex-Sanskriet-hoogleraar Jeffrey M. Masson en de autodidact Freud-onderzoeker en ex-assistent van de Rolling Stones Peter Swales (te zien in de VPRO-film The Freudian Slip van René Seegers op 23 december 1984) gaat veel verder: met name het werk van Masson is een krachtige aanval op Freuds morele reputatie. Freud wordt daarin ontmaskerd als lafaard, die zijn aanvankelijke inzichten en daarmee zijn patiëntes verraadde om geaccepteerd te raken. Bij Swales is de morele schade beperkter (zo er al sprake van schade is): hij meent op het spoor te zijn van een verhouding die Freud zou hebben gehad met zijn schoonzuster Minna. De belangstelling voor de vorige golven van kritiek bleef beperkt tot de Freud-kenners, de kritiek van Masson en Swales vindt gretiger en in ruimer kring aftrek. Het is natuurlijk ook interessant om te horen dat Grote Mannen dingen doen die ze liever verborgen houden, en elke idealisering, vooral als deze angstvallig in stand wordt gehouden in eigen kring, lokt zijn eigen ontmaskering uit. De rol van Masson stond me aanvankelijk dan ook wel aan: een scherpzinnig onderzoeker die doordringt in de geheime Freud-archieven, daar vondsten doet waarmee hij zich de woede van de analytici op de hals haalt, en zelfs uitstoting uit hun gelederen trotseert omdat hij openbaar maakte wat Freud verborgen wilde houden. Zoiets wekt sympathie - intellectuele helden liggen ook niet voor het oprapen - en de woede van de analytici lijkt dan al gauw een aanwijzing voor het belang van de vondsten en de juistheid van zijn interpretaties. Masson bleek echter in The Assault on Truth een merkwaardige bewijsvoering te hanteren: de belastende feiten hadden (zoals ik uiteenzette in Vrij Nederland in september 1984) weinig bewijskracht voor zijn toch niet geringe aanval op Freud. Massons The Assault on Truth bevat als hoofdthema de stelling dat Freud de verleidingstheorie - die inhield dat de psychische stoornissen van zijn patiënten veroorzaakt waren door traumatische seksuele ervaringen in hun jeugd - ten onrechte, en om persoonlijke redenen heeft opgegeven, ten gunste van zijn theorie over de seksuele verlangens en fantasieën van kleine kinderen. Volgens Masson deed Freud dit uit lafheid, om de Weense burgerij, die zijn opvattingen over al die verkrachtingen niet zo prettig vond, gunstig te stemmen voor zijn ideeën. Het was een keuze voor de burgerij, en tegen vrouwen, die - al seksueel misbruikt in hun jeugd - nu wederom geen gehoor vonden voor hun verhalen. Masson wijst er op dat het in Freuds tijd bekend was dat incest veel voorkwam, en dat Freud de medische literatuur over dit onderwerp in de kast had staan. Voor Masson is dit een argument vóór zijn stelling: Freud wist het, en heeft het dus verzwegen. Maar ondergraaft hij hiermee eigenlijk niet zijn beschuldiging van lafheid? Als die ideeën zo bekend waren, waarom is het dan lafheid om ze te vervangen door een theorie die bij die burgerij zeker niet minder op weerstanden stuitte? De smet die Freud met zijn theorie over kinderlijke seksualiteit had geworpen op de onschuld van het kind had immers, zoals bekend, hun diepe verontwaardiging gewekt. Een belangrijker kwestie dan de al dan niet laffe motieven van Freud is de vraag naar de gevolgen van Massons stelling voor de psychoanalyse. Volgens Masson zelf betekenen zijn vondsten een totale ondermijning van de psychoanalyse, want op de gedachte van het fantasiekarakter van de seksuele trauma's werd de hele stellage van het oedipuscomplex gebouwd, en kwamen de wensen in plaats van de werkelijkheid in het focus van Freuds analytisch zoeklicht. Dit betekende volgens Masson een verraad aan zijn patiëntes, die geen gehoor bij hem vonden voor wat hen vroeger was aangedaan, en van wie slechts de fantasieen belevingswereld materiaal vormden voor zijn belangstelling. Massons verwijt klinkt terecht. Hoewel ook hem een eeuw na dato de bewijzen ontbreken, zou het natuurlijk schandelijk zijn als Freud, en in zijn kielzog de analytici, bij incest zouden doen of hun neus bloedt, en zich met volle overgave zouden werpen op de wensen en fantasieën van de getroffenen. Ze doen dit alleen niet, of beter: ze doen dit niet alléén: ‘Indien er sprake is van een verleiding in de kinderjaren, aldus de analyticus Spanjaard in een reactie op een interview van Max Pam met Masson, in Vrij Nederland van 22 december ‘wordt deze altijd in een psychoanalyse onderzocht en getaxeerd op zijn, meestal ernstige, traumatische betekenis’ De feiten worden dus niet genegeerd in een totale fixatie op de verwerking ervan, maar onderzocht wordt wat er met mensen is gebeurd: wat hun als kind is aangedaan en hoe zij daarmee zijn omgegaan, en zowel de feiten als de belevenis zijn hierbij van belang. Wat geldt voor de latere analytici gold ook voor Freud zelf: ook hij bleef na de verlating van de verleidingstheorie aan traumatische ervaringen in de kindertijd een belangrijke rol toekennen in de ontwikkeling van neurosen. Hij had alleen in de loop der tijd gemerkt dat een vroegere verkrachting niet het hele verhaal was, dat niet al zijn patiëntes vroeger verkracht of anderzins seksueel misbruikt waren, en dat er ook iets bleek te bestaan als seksuele driften en fantasieën bij kinderen, zonder dat deze het gevolg waren van traumatische ervaringen. Het lag dus ingewikkelder dan hij eerst dacht, en de uitwerking van het idee van kinderlijke seksualiteit en de wereld van de wensen en fantasieën kreeg bij hem vervolgens alle aandacht. Het uitdiepen van de belevingswereld is natuurlijk ook het handelsmerk geworden van de analytici; het is hun specialiteit, en daarin onderscheiden ze zich van rechercheurs en historici. De reconstructie van de toedracht der gebeurtenissen gaat in een analyse samen met pogingen om de subjectieve beleving hiervan vast te stellen, maar dat betekent niet dat feiten er voor analytici niet meer toe zouden doen. Dit misverstand, of deze bizarre simplificatie, wordt nog eens breed uiteengezet in bovengenoemd interview van Max Pam met Masson, en hier heeft incest plaats gemaakt voor Auschwitz. Voor analytici zou het, aldus Masson, geen verschil maken of mensen in Auschwitz hebben gezeten dan wel of ze dit gedroomd of gefantaseerd hebben: ‘Al beweert de psychoanalyse het tegendeel, het is toch een groot verschil of patiënt fantaseert dat hij in Auschwitz heeft gezeten, dan wel dat hij daar in werkelijkheid is geweest.’ En vervolgens wordt deze karikatuur door Masson met triomf bestreden. Geen analyticus echter zou ooit beweren dat dit geen verschil maakt; en ze behandelen daar ook niet naar, al zullen ze zich meer bezighouden met de manier waarop iemand Auschwitz ervaren en verwerkt heeft dan hoe het er precies uitzag. Helaas werd Masson nauwelijks één (kritische) vraag gesteld. Pam laat hem kolommenlang klagen over de manier waarop hij behandeld is, door de journaliste Janet Malcolm verkeerd geciteerd (wat waar zou kunnen zijn), door de analytici verdacht gemaakt (wat ongetwijfeld waar is), en vervolgens uitgestoten. Arme Masson. Jammer dat we niet meer horen van de argumenten van de tegenpartij, want op zichzelf hoeft de woede van de analytici nog niet te wijzen op het gelijk van Masson. Conflicten wekken de nieuwsgierigheid naar de standpunten en grieven van beide partijen, ongeacht de vraag aan wiens kant je staat. Zijn er misschien afspraken gemaakt over vertrouwelijkheid van materiaal die niet zijn nagekomen? Waren er misschien bezwaren tegen de inhoud van Massons beweringen, niet omdat het voor de analytici ‘onwelgevallige waarheden’ waren, maar (Masson welgevallige) onwaarheden? Gelooft de interviewer dan werkelijk dat analytici geen onderscheid maken tussen mensen die in Auschwitz zijn geweest of die dit fantaseren? Kennelijk wel, want ik zie nergens een spoor van tegenwerping of zelfs maar verbazing. Elke beroepsgroep valt natuurlijk te kraken door te wijzen op slechte voorbeelden: dokters door verhalen over verkeerd uitgevoerde operaties, architecten door instortende woningen, politici en notarissen door hun lucratieve | |
[pagina 9]
| |
transacties. Zo is het best mogelijk dat sommige Amerikaanse analytici, of analytisch beïnvloede hulpverleners, de gedachte van het wens- en fantasiekarakter van patiëntenverhalen wat al te fantasieloos toepassen, en zich hebben voorgenomen hun patiënten bij incest- of andere gruwelverhalen niet meer direct te geloven. Misschien heeft Masson pech gehad met zijn eigen analyticus, die, zo vertelt hij in het interview, hem op de Amerikaanse televisie is komen ‘duiden’. (Hoe? in wat voor programma? ik zou best eens die band willen zien.) Als het waar is, lijkt het me inderdaad een van de slechtste ervaringen die je in dit genre kunt opdoen. Ook Masson weet overigens wel weg met dit duiden. Het gedrag van zijn analyticus verklaart hij uit diens jaloezie op Janet Malcolm, ‘omdat zij meer aandacht kreeg en hij wilde er daarom nog een schepje bovenop doen. Dat laat zien hoe hongerig een psychoanalyticus kan worden.’ Janet Malcolms niet geheel sympathiserende Masson-beeld in haar boek In the Freud Archives verklaart hij uit haar wens de psychoanalyse te verdedigen. ‘Haar vader is psychiater, zij is zelf zes jaar in analyse geweest, haar hele sociale leven speelt zich af in de psychoanalytische wereld.’ Het interessantst is Massons fantasie over Freud die hij aan het eind van het interview vertelt. Hij bespreekt daarin met Freud allerlei psychoanalytische kwesties, waarbij deze zich er niet van afmaakt, en tenslotte zou Freud hem gelijk geven: ‘Je hebt gelijk, Masson, maar sssssssssst.’ En in een verbond met Freud zouden ze samen weten en samen zwijgen. Een opmerkelijk verlangen als je net een boek lang iemands morele en wetenschappelijke reputatie hebt trachten af te breken! Het lijkt dan eigenlijk - om ook maar eens een duiding te wagen - Masson niet zozeer te gaan om het ‘neerhalen’ van Freud als wel om het op gelijke hoogte komen - als enige. De Freud-kritiek van Peter Swales is veel beperkter, en voor zover Freuds reputatie geschonden wordt betreft het zijn trouw als echtgenoot. Evenals bij Masson gaat het ook bij Swales om Freuds gedrag tegenover vrouwen. Toen Freud zomer 1900, om financiële redenen, niet met zijn gezin op vakantie ging, reisde hij desalniettemin vijf weken lang met zijn schoonzuster Minna Bernays door Italië, zijn vrouw met zes kinderen achterlatend. Door middel van een minutieuze en vernuftige analyse van Freuds teksten, met name passages uit ‘De psychopathologie van het dagelijks leven’, tracht Swales aan te tonen dat Freud tijdens deze reis Minna zwanger maakte. In dit boek komt een jongeman voor die zich zorgen maakt over een mogelijke zwangerschap van zijn vriendin, aldus Freuds interpretatie van het feit dat deze man een woord vergat in een citaat, en wel het woord aliquis. A-liquis betekent niet-vloeibaar, en dit zou kunnen wijzen op de vrees van de jongeman dat het menstruatiebloed van zijn vriendin niet langer vloeide. En deze jongeman nu is, aldus Swales, Freud zelf. Stel dat het waar is. Het is mogelijk dat Freud een verhouding had met zijn veel meer in zijn werk geïnteresseerde schoonzuster, al blijft het wat onwaarschijnlijk gezien de verhouding tussen beide zusters wier bedden een steenworp van elkaar stonden (Minna woonde bij de Freuds in huis). En stel dat Freud inderdaad de jongeman is in deze aliquis-tekst, dan blijft ook hier de belangrijke vraag naar de betekenis van deze stelling voor de analytische theorie. Swales is daar, in tegenstelling tot Masson, zeer terughoudend over, en wil met deze aliquis-analyse vooral aantonen hoezeer biografische elementen meespelen in het werk van Freud. Freud zelf heeft er echter nooit een geheim van gemaakt dat zijn theorie mede gevormd werd uit de ontdekkingen die hij deed tijdens zijn zelf-analyse. Als Swales op onverwachte plaatsen aantoont hoe Freud, vermomd, in zijn eigen werk voorkomt, dan levert dat voor de Freudonderzoekers interessant materiaal op, maar het vormt geen weerlegging van Freuds denkbeelden. Deze met veel rumoer gebrachte Freud kritieken laten misschien minder aangename kanten zien van Freuds karakter, maar ze bieden nauwelijks materiaal om tot een definitieve val van Freud, laat staan van zijn werk te besluiten. Als deze kritiek de analytische theorie dan eigenlijk nauwelijks treft - in geval van Masson niet adequaat, en bij Swales niet duidelijk - waarover zegt ze dan wel iets? Het toeschrijven van motieven is leuk, maar op den duur weinig bevredigend. De Freud-kritiek van Masson en Swales zegt in elk geval iets over de verwachtingen die ze hadden ten aanzien van Freud, alsof deze boven alle aardse zwaktes en lusten verheven had moeten zijn; een idealisering waartoe natuurlijk in de eerste plaats de Freudianen zelf hebben bijgedragen. Swales' kritiek zegt, hoe impliciet ook, iets over de verwachtingen ten aanzien van een theorie, alsof de ontdekking van nieuwe biografische sporen de theorie zou devalueren. Al dienen denkers er voor te waken dat ze hun eigen ontwikkeling niet aanzien voor die van de mensheid, toch vindt de vorming van een dergelijke theorie niet plaats zonder te putten uit zelfkennis. Als ze daartoe beperkt was gebleven zou het er ernstig voorslaan, en zou het bovendien raadselachtig zijn waarom ze zo invloedrijk is geworden. Een interessante vraag blijft waarom deze kritiek nu verschijnt en zoveel opzien baart. Ruim tien jaar geleden verscheen Roazens Freud and his Followers, dat vol staat met voorbeelden van de manier waarop biografische elementen, de ontwikkeling van de psychoanalyse beïnvloed hebben. In analytische kringen is Roazens boek niet goed gevallen, hoewel het veel genuanceerder en minder beperkt is dan het werk van Swales en Masson. Maar deze nieuwe golf van kritiek heeft iets eigens. Het gaat in beide gevallen om aanvallen op Freuds integriteit; hij bedroog zijn vrouw, en ‘verraadde’ zijn vrouwelijke patiënten. En al hangt zo'n kritiek, in geval van Masson, van onlogische redeneringen en misleidingen aan elkaar, toch krijgt ze de wind van de publieke belangstelling mee omdat ze past in de verontwaardiging van de tijd. Wat dat betreft is Masson bepaald minder moedig dan Freud in zijn tijd. ■
Traumatische ervaring of fantasie door Jeffrey M. Masson. Uitgever Van Gennep, 230 p., f 38,50Ga naar voetnoot4 |
|