| |
| |
| |
Machado de assis of de mens als denkende drukfout
Het summum van de Zuidamerikaanse literatuur
De mens is zoiets als een denkende drukfout die per generatie gecorrigeerd wordt, waarbij weer nieuwe drukfouten worden gemaakt. Zo denkt de Braziliaanse schrijver Machado de Assis (1839-1908) erover. Deze overtuiging vindt men in de twee romans en de verhalenbundel die door August Willemsen in het Nederlands zijn vertaald: Posthume herinneringen van Brás Cubas, Quincas Borba en De psychiater. De Assis is satirisch, ironisch, venijnig en speciaal bekend met de komedie die de menselijke geest kan spelen in het bedenken van levensfilosofieën. Pleisters tegen de melancholie vindt een van zijn hoofdpersonen uit. Maarten Steenmeijer portretteert De Assis nu binnenkort ook de roman Dom Casmurro in vertaling uitkomt.
| |
Maarten Steenmeijer
De twee gedenkwaardigste jaren in de Braziliaanse geschiedenis van de vorige eeuw zijn 1822 en 1880. In 1822 werd Brazilië onafhankelijk, in 1880 emancipeerde de Braziliaanse literatuur zich. Er werd in dat jaar geen manifest gepubliceerd, geen programma gepresenteerd, er vonden geen heuglijke manifestaties plaats. Er gebeurde iets vrij alledaags: de Revista Brasileira publiceerde, in afleveringen, een roman van een min of meer bekende auteur, een roman die eigenzinnig, geestig, venijnig, krachtig en diepzinnig was, kortom alles waaraan het de Braziliaanse literatuur ontbrak: Posthume herinneringen van Brás Cubas De auteur: Joaquim Maria Machado de Assis, geboren in 1839, zoon van een vrije mulat en een Portugese vrouw, waaruit je mag afleiden dat het voor hem niet vanzelfsprekend was dat hij zich met de schone letteren zou bezighouden. Misschien dat hij daarom met veel meer bagage en inzet aan een literaire carrière begon die hem tot de grootste Braziliaanse schrijver zou maken. Toch blijft het een raadsel, waarover veel gespeculeerd is, dat een man die tot dan toe nauwelijks uitstak boven de romantische middelmaat plotsklaps met een meesterwerk voor de dag kwam.
Hij was net hersteld van een ernstige ziekte, die hem bijna blind maakte en die gepaard ging met een crisis waarin hij ‘zijn illusies over de mensen had verloren’. Veel verklaart dit natuurlijk niet, want anders waren de meesterwerken niet te tellen geweest. Hoe ontgoocheld en grimmig zijn mensbeeld ook mocht zijn na zijn ziekbed, niet uit het oog mag worden verloren dat Machado de Assis al jarenlang crônicas (cursiefjes) schreef, waardoor de stap naar de korte, scherpe hoofdstukken die de grote kracht van Posthume herinneringen van Brás Cubas vormen niet meer zo groot was. En ook: zijn afkomst en zijn ambitie om schrijver te worden hadden hem gedwongen over de grenzen van zijn klasse te kijken. Het moet voor hem daarom bijna vanzelfsprekend zijn geweest ook over de grenzen van zijn land te kijken: Steme, Swift, Pascal, Voltaire, Stendhal en Schopenhauer kende hij goed, waardoor hij een streepje voor had op zijn schrijvende landgenoten. Het is dezelfde nieuwsgierigheid waardoor Garcia Màrquez, Vargas Llosa, Borges en Cortàzar gedreven werden.
Machado de Assis verloochent zijn lectuur niet: het wemelt in Posthume herinneringen van Brás Cubas, en in al zijn werk hierna, van de filosofische, literaire en kunsthistorische zijsprongen. Ze zijn nooit pedant of overbodig, nergens schaden ze de volle vaart in zijn werk; zijn pen lijkt een grote angst te hebben een zware indruk achter te laten. Niet voor niets beslaan zijn romans slechts een fractie van de omvang van de grote werken van de beroemde negentiende-eeuwers: Dostojevski, Tolstoj, Dickens, Balzac, Pérez Galdós. Niet omdat hij minder te vertellen heeft maar omdat hij huiverig is voor gedetailleerde interieurschilderingen, eindeloze beschrijvingen van veldslagen, uitputtende catalogiseringen van koetsjes en nauwkeurige stadsgezichten. Evenmin vind je bij hem die vermoeiende neiging om alle familieleden, vrienden en kennissen van de hoofdpersonen in geuren en kleuren de revue te laten passeren. Zijn belangstelling geldt de menselijke inborst, niet de menselijke omgeving.
Posthume herinneringen van Brás Cubas begint met de dood van de verteller, Brás Cubas. Hij is tot zijn verdriet niet meer in staat geweest zijn naam onsterfelijk te maken met de verwezenlijking van zijn geniale uitvinding: de Brás Cubas Pleister, doeltreffende remedie tegen hypochondrie, ‘die gele, eenzame en giftige bloem’. Je weet het meteen: niets ijdels is hem vreemd.
| |
Essentie van het leven
Zijn vader was een selfmade man die de fakkel van zijn bloeiende kuipersbedrijf graag had overgedragen aan zijn zoon. Brás lijkt alle eigenschappen te bezitten die noodzakelijk zijn voor een succesvolle carrière: hij veinst, hij misbruikt mensen, konkelt, paait, laat nooit het achterste van zijn tong zien en moet niets hebben van principes zodra ze geen voordeel meer opleveren. Zijn ambitie laat echter te wensen over. Hij bedenkt liever grootse plannen dan dat hij ze uitvoert. Ook het huwelijk gaat hij uit de weg, de vrouwen echter allerminst. Hij lijkt een superieure schelm, die probleemloos door het leven rolt. Nu hij dood is kan hij open kaan spelen, want zijn openhanigheid kan niet meer misbruikt worden. Hij bekent: ‘eigenwijs, egoïstisch en ietwat minachtend jegens de menselijke soort, ja, ja dat ben ik geweest.’
Brás Cubas speelt een geraffineerd spel met zijn omgeving: hij laat zich niet voor het karretje van zijn vader spannen, zijn zuster slaagt er niet in hem te koppelen aan een vrouw die de familie moet behoeden voor nog meer door Brás veroorzaakte schandalen, enzovoorts. Met veel verve ontmaskert hij de goede bedoelingen van anderen.
Met evenveel flair speelt hij met de lezer. Hij koketteert met hem (‘En zie nu hoe handig, hoe kunstig ik de grootste overgang in dit boek maak’), wijst hem terecht, maakt hem medeplichtig, verontschuldigt zich, trekt hem aan en stoot hem af. Al vanaf de eerste bladzijde kan de glimlach die Brás' intelligentie en ironie oproepen niet meer kapot. Op hoffelijke wijze tikt hij ons echter met enkele terloopse opmerkingen op de vingers. Zijn pretentie dat in deze geschriften ‘slechts plaats is voor de essentie van het leven’ is allesbehalve cynisch. Hij noemt zijn pessimisme weliswaar korzelig, zijn levensgevoel wordt er niet minder tragisch op.
Door zijn overtuiging dat de soort ondergeschikt is aan het individu lijkt hij zich voortreffelijk te kunnen weren in een omgeving waar naar boven wordt gelikt en naar beneden getrapt. Maar helemaal van een leien dakje gaat het niet. Zijn eerste grote liefde, Marcela, laat hem in de steek zodra hij serieuze maar financieel riskante plannen heeft voor hen twee. Zijn andere grote liefde, Virgilia, begint pas een verhouding met hem als zij zich genesteld weet in een comfortabel huwelijk met een man die wél carrière heeft gemaakt. Zij speelt het egoïstische, ijdele spel nog discreter en doortastender dan Brás. Ook al loopt hun relatie spaak, uit de weinige woorden die zij op zijn ziekbed wisselen blijkt hoezeer ze aan elkaar gewaagd zijn.
Het spel dat het leven moet maken tot een probleemloze, oppervlakkige schelmenroman kent naast de liefde nog een andere spelbreker, die door Brás' vriend Quincas Borba als volgt wordt samengevat: ‘Het verschijnsel verdwijnt; de substantie blijft dezelfde. Heb je ooit water zien koken? Dan zul je je herinneren dat de belletjes voortdurend ontstaan en vergaan, en dat toch het water hetzelfde water blijft. De menselijke individu is zo'n vergankelijk belletje.’ Het is deze waarheid die zijn intelligentie scherpt maar die tevens de grondslag vormt voor zijn hypochondrie, zijn ‘korzelig pessimisme’, dat niets opdringerigs heeft omdat het zo fraai verpakt is. Brás Cubas jongleert met het tragische levensgevoel, en is daardoor niet alleen interessant maar ook aangenaam gezelschap. De laatste woorden van zijn memoires missen dan ook ieder spoor van sentimentaliteit: ‘Ik heb geen kinderen gehad, op geen enkel schepsel heb ik de erfenis overgedragen van onze ellende.’
| |
Drukfout
Het zou ruim tien jaar duren voordat Machado de Assis zijn volgende roman publiceerde: Quincas Borba. Het boek verschijnt in 1981 en lijkt stilistisch en thematisch sterk op zijn voorganger. Korte hoofdstukken, veel intellectuele knipogen en een verteller die zich vermanend en paaiend tot de lezer richt. Ook hij maakt zich weinig illusies over de mens: ‘de beste manier een zweep te beoordelen is, de handgreep in de hand te hebben’. Frappant is ook de overeenkomst tussen Brás Cubas' beeld van de mens als denkende drukfout (‘Elke levensfase is een editie die de vorige verbetert, en die op zijn beurt verbeterd zal worden, tot aan de definitieve editie, die de uitgever cadeau geeft aan de wormen’) en de lappendeken waarmee de verteller van Quincas Borba de menselijke ziel vergelijkt. Ook in mildheid doet hij niet onder voor Brás: ‘Het belangrijkste is dat de kleuren, wanneer ze niet kunnen gehoorzamen aan symmetrie en regelmaat, niet met elkaar vloeken.’ Het verhaal wordt dit keer echter niet in de eerste persoon verteld, omdat de hoofdpersoon, Rubiao, de in- | |
| |
telligentie van Brás Cubas mist om het geraffineerde spel van de gegoede burgerij mee te spelen. Hij wordt er het slachtoffer van. De vorm waarin Quincas Borba gegoten is, is dan ook traditioneler dan die van Posthume herinneringen van Brás Cubas, maar Machado de Assis' tweede grote roman is even puntig, scherpzinnig en ontnuchterend als zijn voorganger.
Quincas Borba sluit ook op veel directere wijze aan op Brás' memoires. Het grootste deel van het leven van de titelfiguur wordt namelijk al verteld in Posthume herinneringen van Brás Cubas. Hieruit wisten we dat Quincas Borba de charmantste, origineelste en ondeugendste jongen was die Brás Cubas ooit had ontmoet. Ze verliezen elkaar uit het oog. Als ze elkaar later toevallig tegenkomen, blijkt Quincas Borba in de goot te zijn beland. Maar een erfenis helpt hem er weer bovenop. Niet toevallig ontwerpt hij pas in deze welstand een filosofisch stelsel dat Brás aan het denken zet: het Humanitisme, de hoogdravende verwoording van het survival of the fittest-principe, drijfveer van de samenleving waarin Machado de Assis zijn werk situeert: de gegoede burgerij van Rio de Janeiro, ook toen al het centrum van Brazilië. Het Humanitisme zet op ieder potje een deksel, weet overal raad op. Alles is goed te praten, zelfs oorlog: ‘Stel je voor, een aardappelveld en twee hongerige stammen. De aardappelen zijn slechts voldoende om één stam te voeden, die daarmee kracht vergaart om de berg over te trekken en de andere helling te bereiken, waar aardappelen in overvloed zijn: maar als de twee stammen de aardappelen in pais en vree verdelen, hebben ze niet genoeg te eten en sterven ze van ondervoeding. Vrede, in dat geval, is vernietiging; oorlog is behoud. Eén van de stammen verdelgt de ander en haalt de buit binnen. Vandaar de vreugde over de victorie, de hymnen, de toejuichingen, openbare eerbewijzen en alle andere uitvloeisels van oorlogvoering.’ Ook zou het Humanitisme er weinig moeite mee hebben te bewijzen dat twee en twee vijf is.
Quincas Borba wordt op zijn sterfbed verzorgd door Rubião, een niet onsympathieke, maar onnozele exschoolmeester. De verpleger verneemt tot zijn verbazing en vreugde dat hij alles van de gestorvene erft, op voorwaarde dat hij diens hond, eveneens Quincas Borba geheten, verzorgt. Een taak waar Rubião zich na enige aarzeling goed van zal kwijten. Tot veel meer zal hij niet in staat blijken.
De nouveau riche Rubião trekt na de dood van Quincas Borba naar Rio de Janeiro. Onderweg ontmoet hij Cristiano en Sofia Palha. Ze leggen de kiem voor zijn ondergang. Cristiano, een carrièremaker, is zo vriendelijk om het geld van de onzakelijke Rubião te beleggen, die hierdoor zijn handen vrij heeft om zich aan het goede leven te wijden: eten, drinken, visites, tochtjes, uitgaan, enzovoort. En: liefde. Hij is stapelverliefd op de mooie Sofia. De liefde is helaas niet wederzijds. Niet omdat zij een toonbeeld van trouw is, want zij laat zich het hoofd op hol brengen door Carlos Maria, een van de fraaiste portretten die uit Machado de Assis' pen zijn gevloeid. Zijn ijdelheid is om nooit te vergeten: ‘Zo was de aanraking van Sofia voor hem als de voetval van een gelovige. Niets verbaasde hem. Als hij op een dag als keizer wakker werd, zou hij zich slechts afvragen waar de ministers bleven om hem hun complimenten aan te bieden.’ Tot ieders verbazing trouwt hij met Maria Benedita, het weinig aantrekkelijke nichtje van de schone Sofia. Niet omdat hij veel van haar houdt maar omdat zij hem verafgoodt. Zij weet dit maar al te goed en dit inzicht en het raffinement waarmee ze dat benut brengen haar in de buurt van de grootse Virgilia, die zelfs Brás Cubas de baas is.
| |
Arrivé
Is Rubião zo goed als geruïneerd, dan laten de klaplopers die elke dag aan zijn tafel zitten hem in de steek. Ook Cristiano kost het weinig moeite hem links te laten liggen. Rubião, een man zonder ideeën en nu ook een man zonder geld, zoekt zijn toevlucht in zijn verbeelding, waarin hij naar hartelust militaire en amoureuze overwinningen kan behalen. Ook dat is hem niet lang gegund. Hij belandt in het gesticht. Als hij volgens iedereen aan de beterende hand is ontsnapt hij met zijn hond en keert terug naar Barbacena, de stad waar hij Quincas Borba verzorgd heeft. Hij raakt gedesoriënteerd door het noodweer en trekt zich van ellende terug in een kerk. Een paar dagen later overlijdt hij, daarin gevolgd door zijn hond.
In tegenstelling tot Cristiano en Sofia blijkt Rubião niet opgewassen tegen de luxe van het gegoede burgerleven. Hij is niet in staat het spel mee te spelen. Waaraan het hem ontbreekt wordt uit de doeken gedaan in een van Machado de Assis' verhalen, ‘Lof van de arrivé’ (in De psychiater), dat uit dezelfde tijd dateert. Vlak voor zijn eenentwintigste verjaardag wordt een jongeman van goede raad voorzien door zijn vader: beteugel de impulsiviteit, wend alle mogelijke middelen aan om het ontkiemen van eigen ideeën en principes tegen te gaan, zodat het intellect gereduceerd kan worden tot ‘nuchterheid, discipline, het evenwicht van de middelmaat’. Met andere woorden, toon nooit het achterste van je tong. Dan is de weg vrij om ten eigen voordele met alle winden mee te waaien, een succesvolle arrivé te zijn.
Machado de Assis op zestigjarige leeftijd Zijn huis in de ‘Cosme Velho’
Het is verleidelijk om achter dit beknopte handboek voor een opportunist de geheven vinger van de schrijver te vermoeden, maar ondubbelzinnig is hij niet. Machado de Assis was in de tijd dat hij dit verhaal schreef een alom gerespecteerd burger geworden: gelukkig getrouwd, goede baan, gewaardeerd als schrijver en vanaf 1897 tot zijn dood (in 1908) president van de onder anderen door hem in het leven geroepen Academia Brasileira de Letras. Hij had, kortom, zijn zaakjes keurig voor elkaar. Zijn enige dissidentie was zijn afkeer van religie. En zijn schrijverschap natuurlijk, waarin hij zich als een soort Mr. Hyde ontpopte. Zijn gereserveerde persoonlijkheid, zo in tegenstelling met de spreekwoordelijke extraversie van de Latijnse volkeren, stelt hem in staat om zowel een succesvolle arrivé te zijn als een nietsontziende observator. Hij is een in het leven geslaagde Brás Cubas.
Quincas Borba krijgt hierdoor iets gespletens. De moraal lijkt duidelijk: wie voor een dubbeltje wordt geboren... Maar de carrière van Machado de Assis, die niet alleen van eenvoudige komaf was maar ook negerbloed had, spreekt deze opvatting juist weer helemaal tegen.
Machado de Assis' romans en verhalen zijn als de ‘posthume portretten’ in het gelijknamige verhaal (ook uit de bundel De psychiater). De jongeman Benjamin doet een schokkende ontdekking na de dood van zijn oom die voor zijn opvoeding zorg heeft gedragen. Hij komt de dagboekaantekeningen tegen die deze charmante, bij iedereen geliefde man heimelijk aan het papier toevertrouwde. Ze onthullen de schaduwzijde van deze opgeruimde verschijning: bijtende portretten van zijn familie, vrienden en kennissen. De jongen is behoorlijk van slag: ‘Wat ik hier lees is een hart, een ongepubliceerd boek. Ik kende de in omloop zijnde uitgave, gecorrigeerd en gekuist. Dit is de oertekst, het innerlijke, de exacte en authentieke lezing. Maar wie had ooit gedacht...’
| |
Onduidelijke grenzen
Als Machado de Assis schrijft doet hij net of hij dood is, maar in het openbare leven moet hij zich graag verschuild hebben achter de publieke opinie en de formaliteit, onderwerpen waar Brás Cubas memorable hoofdstukken aan heeft gewijd.
Is zijn werk een pleidooi voor opportunisme, of, in eigentijdsere termen, een dynamische instelling? Je zou het wel denken als je Dom Casmurro (1899) en het verhaal ‘Admiraalsnacht’ naast elkaar legt. Dom Casmurro vergalt zijn leven door zich over te geven aan de rancune die de verdenking van ontrouw bij hem oproept. Dat het ook anders kan, bewijst de matroos in ‘Admiraalsnacht’. Hij heeft zich acht maanden lang keurig aan zijn trouwe beloften gehouden, zijn vriendin allerminst. De gewelddadigste reacties malen door zijn hoofd, maar tenslotte kiest hij eieren voor zijn geld: als hij de volgende dag zijn kameraden ontmoet doet hij net of hij een geweldige ‘admiraalsnacht’ heeft gehad. Deze houding zal de stap naar de volgende editie vergemakkelijken. Laf? Je kunt als je de ontrouw ontdekt ook voor een minder soepele oplossing kiezen, bijvoorbeeld door zelfmoord te plegen zoals in het verhaal ‘Laatste hoofdstuk’. Maar ook deze daad verliest veel van haar grootsheid als je dit leest: ‘Onder zelfmoordenaars leeft de voortreffelijke gewoonte, het leven niet te verlaten zonder melding te maken van aanleiding en omstandigheden die hen ertegen in opstand hebben doen komen. Zij die zwijgend heengaan doen dit zelden uit trots; in de meeste gevallen hebben ze óf geen tijd, óf ze kunnen niet schrijven.’ Hoe graag de mens het anders wil zien, zijn drama's, zijn problemen, zijn verdriet zijn nietig, in alle opzichten. Een vrijbrief voor een opportunistische levenshouding? Alles is geoorloofd, als het maar intelligent en stijlvol gebeurt? Het werk van Machado de Assis is zeker niet moralistisch in de negentiende-eeuwse zin van het woord, maar evenmin nihilistisch, laat staan immoreel. Daarvoor herbergt het te veel melancholie. Het is wél wars van het trekken van duidelijke grenzen omdat - zie het verhaal ‘De psychiater’
- hoe duidelijker die grenzen getrokken worden, hoe groter de willekeur. In de Nederlandse vertalingen van Machado de Assis' werk staan uitgebreide nawoorden van August Willemsen. Het nawoord bij Posthume herinneringen van Brás Cubas, waarin veel valt te lezen over Brazilië, het leven van de schrijver, de ontvangst van zijn werk en de interpretaties daarvan (uitmondend in die van Willemsen zelf), is het fundament van de overige. Ze munten alle uit in eruditie, bezieling, elegantie en smaak.
Dat geldt ook voor de vertalingen. Willemsen schuwt woorden als malicieus, kommernis, galanterie en strijkage niet, woorden die je er even aan herinneren dat deze boeken zo'n honderd jaar geleden werden geschreven. Enkele jaren geleden verzuchtte J. van den Besselaar nog over het werk van Machado de Assis: ‘Deze formele perfectie maakt de lectuur van zijn rijpere werken tot een waar genot, maar brengt tevens met zich dat de vertaling ervan gemakkelijk teleurstelt.’ Over het laatste hoeft hij zich geen zorgen meer te maken.
In het voorwoord van De psychiater schrijft Machado de Assis dat ‘wanneer men een verhaal schrijft, de geest blij wordt, de tijd verglijdt, en het verhaal des levens eindigt eer men er erg in heeft.’ Wie ook de ‘rijpere werken’ van Machado de Assis leest, staat hetzelfde te wachten.
■
Vertalingen van August Willemsen:
Posthume herinneringen van Brás Cubas (De Arbeiderspers, Amsterdam 1983, f 31,50)
Quincas Borba (idem 1984, f 32,50)
De psychiater (idem 1984, f 29,50)
Dom Casmurro (idem, in voorbereiding)
Vrouwenarmen (idem, in voorbereiding)
Esau en Jacob (idem, in voorbereiding)
Dagboek van Aires (idem, in voorbereiding)
|
|