De plichten
Maar die schampere toon is nog niet aanwezig in de brieven uit de eerste huwelijksjaren. Daarin reageert ze nog diep gekwetst ‘niet in mijn hart, maar in mijn vrouw-zijn en mijn eergevoel’ op zijn ontrouw, en neemt ze de moeite weerzinwekkende intimiteiten te vermelden: ‘Een hevig geschilpunt is zijn adem, die iedereen opvalt en die vermoedens wekt (...) Het is zo erg, dat mijn kleinste jongen, op wie hij dol is, begint te huilen als hij hem een kus wil geven - op een afstand houd hij wel van zijn vader.’ Wat haar weerhield om weg te gaan, waren haar kinderen. ‘Binnen in mij is alles stil, ik sleep me voort alsof ik al dood was.’
Toch blijven de brieven niet beperkt tot egoïstisch zelfbeklag - dat ze overigens hartbrekend weet te verwoorden. ‘God heeft mij nu eenmaal dit deel toegewezen en al voel ik mij soms nog zo ellendig, ik berust in mijn lot.’ Tamse legt in een mooi essay, dat als nawoord gevoegd is bij ‘l'Histoire de ma vie’, uit hoezeer Sophie daarmee blijk geeft doordrongen te zijn van de biedermeier idealen van haar tijd: de plichten jegens God, vaderland en huisgezin stelde ze hoger dan het bereiken van persoonlijk geluk.
‘Ze is een delicieuze persoonlijkheid,’ oordeelde Lady William Russell, ‘ze heeft veel geest en, wat van nog meer waarde is, veel hart, in de twee betekenissen van gevoeligheid en zedelijke moed. Ze is geestdriftig voor het goede en het schone.’ Dat gevoelige hart trok zich het lot van anderen aan, en ze wist zich, door intelligentie, geest en stijl, van de sympathie te verzekeren van de ‘groten der aarde’, staatshoofden, geleerden en kunstenaars, onder wie keizer Napoleon III en zijn nicht prinses Mathilde, Lord Clarendon, Lord Napier, Lord Stanley, Thiers, Von Ranke, Motley en Renan. ‘Mijn enige pretentie in deze wereld is, vrienden te hebben.’ De vriendschappen werden onderhouden door uitgebreide correspondenties. Haar vertrouwelijke briefwisseling met Lord Clarendon, minister van Buitenlandse Zaken speelde een rol in de bestendiging van de samenwerking tussen Engeland en Frankrijk: Clarendon gebruikte zijn brieven aan Sophie bewust om Napoleon III te benaderen, en datzelfde was het geval van de kant van Sophies vrienden, de keizer en de keizerin van Frankrijk. Sophies actieve bemoeienis met de buitenlandse politiek hield op bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog. In de brief daarover aan Lady Malet, augustus 1870, blijkt hoe haar wereld ineenstort: ‘Ik zou u dringend willen vragen bij mij te komen. U zult een gebroken mens vinden.’
Een aantrekkelijke kant van de brieven, voortreffelijk uitgegeven onder een goed gekozen titel is het enthousiasme waarmee Sophie Lady Malet deelgenoot maakt van haar lectuur, waaronder de allernieuwste boeken: ‘Ik heb Jane Eyre nog niet gelezen, maar ik hoor van Lady Cowley dat dit boek hét gesprek van de dag is, en dat niemand weet of het door een man of een vrouw geschreven is.’ Met boeken, muziek, schilderijen vulde ze haar leven. Ik werd even groen van jaloezie door Haasses kalme zinnetje: ‘Ze speelde quatre-mains met Liszt, wanneer die op Het Loo te gast was.’ In haar directe omgeving was er zo goed als niemand die haar behoefte aan kunst en cultuur deelde: ‘Men zou hier iedereen stenigen die zou proberen een klein beetje leven of esprit te brengen in deze donkere vijver met stilstaand water.’ In ieder geval één ramp bleef haar bespaard: ze werd niet, als veel van haar gelijken in die dagen, van de troon verjaagd. Die gedachte ontlokte haar slechts laconiek commentaar: ‘De wind van staatsgrepen waait door Europa: een dezer dagen word ik misschien wel op transport gesteld naar Siberië - hetgeen after all niet erger kan zijn dan mijn huidige bestaan.’
■