De BV Dapperbuurt en de scharreleconomie
De economie der overtolligen van Herman Vuijsje
De economie der overtolligen Langs ongebaande paden naar inkomsten en zelfrespect door Herman Vuijsje Uitgever: Anthos, 120 p., f 17,50
Idealisten in zaken Heimwee naar de toekomst, deel 2 door Fred Feddes e.a. Uitgever: De Populier, 86 p., f 15, -
Looewijk Brunt
Van de ruim achthonderdduizend werklozen in Nederland heeft bijna de helft een RWW-uitkering, het gaat hier om mensen die twee jaar of langer zonder werk zijn. Hun aantal groeit snel. Ze genieten de twijfelachtige eer tot de harde kern van het arbeidsreserveleger te behoren. In de reguliere economie zijn ze niet meer nodig en het is de vraag of ze dat ooit nog zullen worden. Maar zijn ze daardoor overtollig? De journalist Herman Vuijsje laat in zijn boekje De economie der overtolligen zien dat een aanzienlijk gedeelte van de ‘inactieven’ bezig is een omvangrijke ‘scharrelsector’ van de grond te krijgen. Deze sector is, in de woorden van Vuijsje, ‘hel stadium van de handgeweven borstrokken en onbespoten appeltjes ruimschoots ontgroeid. Binnen die sector kun je als consument langzamerhand je hele leven leiden. Je kunt er naar de kapper, leren autorijden, je auto en je fiets laten repareren, naar de hoeren, een woning verwerven, laten opknappen en schoonhouden, de was laten doen, je fiets stallen, je kleren laten (ver)maken, je post laten bezorgen, je belastingbiljet laten invullen, naar het (huiskamer)- restaurant, je tuin laten verzorgen, naar de radio luisteren en je kinderen op school doen.’ Het zal volgens de auteur niet lang meer duren voordat ook artsen, tandartsen en specialisten met zwarte en grijze praktijkjes in de achterkamer beginnen. Niet zozeer uit idealistische gedrevenheid maar omdat ze de ‘deur naar de “gewone”, formele economie gesloten vinden’.
Mensen zijn in steeds grotere getale bezig om op onorthodoxe manieren geld en respect te verwerven. Zoals Vuijsje opmerkt, naar aanleiding van gesprekken die hij voerde met enkele zondagse neringdoenden in het Amsterdamse Vondelpark: ‘Geen vak, geen baan, geen “betrekking”. Maar wel bezigheden, werk en inkomsten. Konden hun ouders hun werk en inkomstenbron in een paar woorden omschrijven - de zondagse kooplui van het Vondelpark gaan er eens goed voor zitten en ontvouwen vervolgens een complete lappendeken van bezigheden (handeltje, studie, vrijwilligerswerk, kunstenaarschap en gedwongen niksdoen) en geldstromen (uitkering, beurs, wit bijwerken, “grijs” of zwart werken).’
Het gaat overigens om een economie van ‘outsiders’, om mensen die proberen kleine gaatjes in de markt te vinden en vooral zijn aangewezen op dienstverlening, handel en ambachten: activiteiten waar betrekkelijk weinig investeringen voor nodig zijn en waar arbeidsintensief kan worden gewerkt. Wat dat betreft bestaan er opvallende overeenkomsten met de informele sector in veel Derdewereldlanden, waar eveneens een grote structurele werkloosheid heerst. Maar Vuijsje wijst er terecht op dat het meer een gelijkenis naar vorm dan naar inhoud is. Het Nederlandse scharrelen is niet zozeer om fysiek te overleven als wel om ‘een beetje mee te tellen in de wereld’.
Herman Vuijsje brengt de scharreleconomie in kaart aan de hand van gesprekken met uiteenlopende mensen, van ministers en geleerden tol ‘scharrelkapsters’ en vrijwilligers. Het voordeel van die werkwijze is dat je enigszins ‘van binnenuit’ begrijpt wat de betekenis kan zijn van het lappendekenbestaan voor sommige betrokkenen. Daar staat tegenover dat je moeilijk kunt beoordelen in hoeverre de ervaringen die de auteur beschrijft te generaliseren zijn. Vuijsje legt nogal sterk de nadruk op het streven naar zelfontplooiing, naar ‘iets om handen hebben’. Maar de impressionistische manier waarop hij te werk gaat werpt de vraag op of dit meer zegt over Vuijsjes eigen preoccupaties dan over die van de mensen met wie hij heeft gesproken. Tot zijn verdediging moet worden opgemerkt dat de scharrelsector zich bijna per definitie onttrekt aan systematische waarnemingen en dat het daarom bijzonder moeilijk is erin door te dringen. Is het ‘scharrelen’ of ‘hosselen’ typerend voor alle werklozen
Vervolg op pagina 14