Nabokov en Calvino
Schouten is schoolgegaan bij Nabokov en Calvino. Hoe bonter de verzinsels, hoe liever het hem is. Zijn proza moet het hebben van de invallen, abrupte wendingen en de manipulaties van de verteller. Met kennelijk plezier wordt de lezer op het verkeerde been gezet en de werkelijkheidsillusie doorbroken. Een typisch staaltje van dit stuntwerk levert het volgende citaat: ‘Hoe bestaat het!? Ik verkeer al uren in de veronderstelling dat er vandaag niemand ter wereld is die meer aandacht verdient dan mijn atleet en nu besef ik eindelijk (...) dat er op deze dag nóg iemand is die zich gesteld ziet voor de enige problemen die mij interesseren. Het toeval wil natuurlijk dat die andere, tot nu toe versmade hoofdpersoon niemand minder is dan de benauwd ogende man op de zware fiets. Hoewel hij constant aanwezig was heb ik hem volledig links laten liggen?!’ Eerlijk gezegd vind ik zulke inmengingen van de verteller al lang niet leuk meer. Het nieuwtje is er af, er moet maar eens een andere truc verzonnen worden.
Ik heb ook moeite met de wijdlopigheid van Schoutens verhalen. Ik begrijp wel dat zijn obsessionele betrokkenheid bij de ‘veelheid der dingen’ nu juist de nodige ruimte vereist, maar dat rechtvaardigt de ellenlange opsommingen en terzijdes toch niet helemaal. Bovendien wordt de loop van de verhalen er door vertraagd, wat haaks staat op de werveling die de schrijver heeft willen suggereren. Op syntactisch niveau is Schouten al even omslachtig. Hij maakt een permanente knieval voor het bijvoeglijk naamwoord en is nergens zo in zijn element als in bijzinnen. Bondigheid mág schijnbaar niet als het ook kan met veel omhaal van woorden. Al die lintwormachtige, academische volzinnen lijken op elkaar, zodat ook hier weer het ongewenste effect van de monotonie wordt bereikt waar de thematiek om een polyfone stijlbehandeling vraagt.
Deze bezwaren zijn toch net iets te ernstig om ze onder de vergoelijkende noemer ‘schoonheidsfoutjes’ weg te stoppen. Het is jammer dat de fantasierijke invallen het tegen zoveel stilistische immobiliteit, trucage en vulsel moet afleggen. Wat woest had moeten bruisen ligt er vaak maar bevroren bij; dàt kan Schouten met de titel van zijn bundel toch niet bedoeld hebben.
■