Therapeutenproza en systeemneurose
Debuten van Koba Swart en Dick Schouten
Nora. Een val door Koba Swart Uitgever: De Bezige Bij 132 p. f 27,50
Zee geheel wit door Dick Schouten Uitgever: Bert Bakker 229 p. f 27,50
Peter de Boer
Niets is zo frustrerend als het lezen van een boek dat geen vat op je heeft. Je gaat er eens goed voor zitten, de wereld kantelt weg, en dan kom je in de slipstream van de woorden in een mallemolen terecht. Je herkent die woorden wel, maar het is net of ze door de middelpuntvliedende krachten uit het lood, uit het zinsverband zijn geslagen zodat er geen duidelijke voorstelling ontslaat. Het enige dat je van zo'n boek bijblijft is een gevoel van lichte misselijkheid.
Met Nora, de debuutroman van Koba Swart, viert het mallemolenproza een nieuw triomfje. Swart (een man, is mij van hogerhand verzekerd) beschrijft de neergang van Nora, een succesvolle advocate die emotioneel op drift geraakt en tenslotte hardnekkig naar ‘onteigening’. naar een ‘echtbreuk met haar zelf’ streeft. Uiterlijkheden spelen in de roman geen rol, alles draait om de mini-chaos in het brein van Nora. Tegen dit thema is uiteraard niets in te brengen, maar wel mag je juist in een geval als dit van een schrijver verlangen dat hij helder formuleert. Maar Swart bedient zich van een filosofischtherapeutische geheimtaal die veel suggereert en feitelijk niets zegt. Hij weet precies wat Nora mankeert: ‘Nora leed aan een teveel aan vorm’. Hij wil dit ook nog wel ‘uitleggen’: ‘Wat Nora haar vormen noemde waren zelfs geen nabootsingen, maar eerder vormen van mimicry die niet over haar hersencentrale liepen maar haar gedragingen en reacties rechtstreeks beheersten, in weerwil van haar zogenaamde gedachten erover, en zelfs die waren misschien alleen maar echo's, vervormd al naar de gesteldheid van de objecten waarop zij zich richtten.’ Juist, dank u professor. Swart raakt niet uitgeorakeld over ‘situaties’, ‘primaire reacties’, ‘intuïtie’, ‘experimentele voorvorm’, ‘reflectie’ en wat niet al, de woorden kunnen niet sleets en wetenschappelijk genoeg zijn om Nora's val voor de leek te verklaren. Wanneer Nora de kamer uitloopt omdat ze haar huisgenoot even niet wil zien, dan gebeurt dit in de woorden van Swart ‘om hen beiden ruimtelijk los te koppelen’. Zo! zet de applausmeter maar vast aan.
Nora heeft geen greep meer op de dingen, de dingen hebben greep op haar. Het hoe en waarom van haar desintegratie blijft onder de grondmist van Swarts proza verborgen. Ik meende in zijn roman de schimmen van Kant en Sartre, en heel zeker die van Kierkegaard, die bij name wordt genoemd, te ontwaren, maar hun aanwezigheid heeft mij niet het licht doen zien. Wat bedoelt Swart eigenlijk met: ‘Haarheimelijke radeloosheid en haar heimelijke trots verschenen aan de oppervlakte bij de afwikkeling van handelingen in de verloochening van ondeugdelijke schijn’? Words, words, words: - ze willen maar niet over mijn hersencentrale lopen. Ben ik nou zo weerspannig of hoe zit dat?