Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
An American Procession door Alfred Kazin Uitgever: Alfred A. Knopf, 408 p. Importeur: Van Ditmar, f 74,50
| |
ValstrikkenAn American Procession is een goed boek in de beste zin van het woord ‘goed’. Kazin heeft, om te beginnen, terdege rekening gehouden met de valstrikken van het geschiedschrijven. Zijn selectie is, ondanks de subjectiviteit die daaraan inherent is, overtuigend door een uitwerking die aanstekelijk werkt en die vrijwel constant uit de bladspiegel barst van de intelligentie. Aanstekelijk: na het lezen van Kazins portret zou je Emerson willen lezen als je al niet wist dat Emerson voor 99 procent onleesbaar is voor Europeanen; of anders gezegd, Kazins portret van Emersons ideeën en idealen is voor ons indringender dan Emersons portret van Emersons ideeën en idealen. En iets dergelijks geldt, ook dit als voorbeeld, voor F. Scott Fitzgerald (die geen apart hoofdstuk heeft, wat op zich al een teken van weldenkendheid mag zijn). Bijna zou je na Kazins pagina's over Fitzgerald terugkomen op je voornemen om nooit meer iets van Fitzgerald te lezen. Positieve voorbeelden kunnen ook, al vind ik deze twee niet echt negatief.
Emily Dickinson
En dan is er de traditie. Het woord komt bij Kazin wel voor maar het is niet hinderlijk aanwezig. Zo kun je bijvoorbeeld zeggen dat het begin van de Amerikaanse literatuur gekenmerkt wordt door het idee van de mens in relatie tot de natuur. Er bestaat daadwerkelijk een ideële verbinding tussen Emersons opbouwende toekomstbeeld (A Man is a God in Ruins), het dromerige verleden van Hawthorne en Melville's desertie naar de Marquesas. Reden genoeg om van een ontluikende traditie, een eenheid of een tijdgeest te spreken. Wat Kazins essays zo onthullend maakt is de ontdekking dat de schijn van de eenheid volkomen unieke onderdelen verbergt. De eenzaamheid van Thoreau in Walden is, heb ik altijd gedacht, het perfecte voorbeeld van een man die met Moeder Natuur hokte. De verstreken tijd (Walden verscheen in 1854) heeft echter een valse glans aan Thoreau's leven gegeven die nu door Kazin wordt weggewreven. Thoreau's natuurdrift stond direct in verband met zijn afkeer van alles wat naar overheidsbemoeienis rook en zijn zelfverkozen isolement was één van zijn manieren om zich daartegen te verzetten. Kazin: ‘He would never have believed it possible... that young people in this state would be reading and “imitating” Thoreau in order not to do anything about the govemment.’ | |
IntimiteitPortretten zijn het, maar dan van een bijzondere intimiteit en hechtheid waarmee Kazin opmerkelijk veel tegelijk zichtbaar maakt. Zorgvuldig geselecteerde biografische gegevens en fragmenten uit het bijbehorende werk vormen de onderlaag voor de studie naar het essentiële gegeven dat een auteur beïnvloed heeft. Bij Walt Whitman en Emily Dickinson is dat het doodsbesef, bij Emerson de vergoddelijking van de vrije geest, bij Hawthorne de romance met het verleden, bij Henry James, en zijn broer William, de urgentie van een privaat intellectueel en esthetisch leven. Het onderzoek naar zulke scherp begrensde gegevens levert steeds weer een verrassend literair-psychologisch portret op, een reactie tussen biografie en analyse die op haar beurt weer literatuur is. Een van de meest illustratieve hoofdstukken hierbij, en een van de mooiste, bespreekt ‘Melville's Probleem.’ Het begint in 1866 als de 47-jarige Melville in New York tot ambtenaar bij de havendouane benoemd wordt. Zijn laatste grote roman, Moby-Dick, is dan al vijftien jaar verleden tijd en Melville zelf is door het publiek en de critici na de doodslag op Pierre (1852) bijna volkomen vergelen. Melville schrijft nog wel maar hij draagt ook een donkere bril en is slecht gezelschap voor familie en vriend. We zijn, had hij aan Hawthorne geschreven toen hij aan Moby-Dick werkte, Gods Spionnen; en nadat hij Emerson had gelezen merkte hij op. ‘To one who has weathered Cape Hom as a common sailor what stuff all this is.’ Het optimisme en de vitaliteit waren van korte duur. ‘Some uncanny drama,’ schrijft Kazin, ‘seeped into his life, as if from his books.’ Kazins essay, getiteld ‘Ergens in New York zwerft Melville.’ gaat over dit drama: de man die Gods Spion was en die douanebeamte werd, die door New York zwierf en de schepen zag aanleggen waarop hij de beste jaren van zijn leven had doorgebracht. In een van de minst verlichte momenten van dat leven heeft Melville alle brieven die hij van Hawthorne kreeg vernietigd. Er is echter één uitspraak van Hawthorne over Melville's geestelijke terloorgang bewaard gebleven. Het is een heel bekend citaat: ‘Melville can neither believe, nor be comfortable in his unbelief.’ Kazin is de eerste die deze uitspraak gebruikt als een vingerwijzing naar de oplossing van Melville's probleem: het vaste land, de stad, de ambtenarij, het gezinsleven, de sociale verplichtingen. De ziekte van Kaap Hoorn. Ishmael in New York, levend, maar niet schoppend. En naarmate het syndroom heftiger vormen aanneemt - de crises soms bestreden door pelgrimages als die naar Palestina en Egypte - laat Kazin zien hoe Melville's schrijven steeds ‘kleiner’ wordt, tot uiteindelijk alleen de terseness, de strenge spanning van zijn poëzie een surrogaat kan zijn voor de verloren spanning van het reizen en het varen als leven. Vanaf het moment dat hij voet aan wal zette werd het leven voor Melville een ‘ongrijpbaar spook’ waarin hij onmogelijk comfortabel niet geloven kon. | |
IsolementMelville was, om Melville's woord te gebruiken, een isolato. De poëzie, uitvoerig geciteerd, was ten slotte het enige gezelschap dat hij wilde en moest dulden. Vooral in de eerste helft van de processie speelt dit isolement een belangrijke rol. Het was Melville's probleem, maar ook, zij het in minder belemmerende of zelfs stimulerende mate, dat van Henry James, Amerika's enige echte expatriate. Voor Thoreau betekende het puur geluk en individuele vrijheid. ‘Koude en eenzaamheid zijn mijn perfecte vrienden,’ schreef hij, en hij huwde niet. Zijn beroep was ‘Inspecteur van regenbuien en sneeuwstormen.’
Herman Melville
Wat het voor Emily Dickinson betekend heeft is nog steeds niet volkomen te doorgronden, juist vanweg haar zorgvuldige bewaking van haar isolement. Ze moet de enige negentiende-eeuwse Amerikaanse schrijfster geweest zijn die geen dubbele achternaam heeft kunnen of willen gebruiken. Ze schreef (we kennen) 124 proza-fragmenten, 1049 brieven en 1775 gedichten; bij haar leven werden slechts zeven gedichten gepubliceerd. Ze stuurde er ook een handvol aan een zekere Tho- | |
[pagina 8]
| |
mas Wentworth, een priester, om hem te vragen hoe hij ze vond. Hij vroeg haar, wie haar ‘metgezellen’ waren. In een inleiding tot haar werk lees ik haar antwoord: ‘De heuvels - Mijnheer - en de zonsondergang - en een hond - zo groot als ikzelf, door mijn vader voor me gekocht - Ze zijn me liever dan mensen - want ze weten - maar vertellen niets door...’ En ten slotte, Emily Dickinson was een vrouw, en hoewel vrouwen in de negentiende eeuw in Amerika al konden schrijven, bleef hun cultureel domein beperkt tot de dames- en familiebladen. ‘Scribbling women,’ werden ze door Hawthorne genoemd en hij sprak de wens uit dat het hun verboden zou worden te schrijven. Aan hem had Dickinson haar gedichten moeten toesturen.
Henry James
Er is veel gespeculeerd omtrent Dickinson als isolata en de meeste theorieën beperken zich tot vermoedens van ongelukkige liefde of platonische verstandhoudingen. Kazin heeft deze doodlopende straat vermeden en is de avenue van Dickinsons poëzie ingeslagen om te doorgronden hoe isolement en gedicht met elkaar samenhangen. Het resultaat is een prachtig hoofdstuk over Dickinsons doodsbesef, gevoerd door het volbloed puritanisme van New Engeland, aangevuurd door de Burgeroorlog toen ze gemiddeld één gedicht per dag schreef en er meer dan één miljoen doden vielen. ‘Because I could not stop for Death - / He kindly stopped for me.’ ‘Vergankelijkheid.’ dichtte Emily Dickinson, ‘zou ik langzaam eten.’ Kazin heeft perfect begrepen dat het kleine verleden nu nog de kans biedt om als essayist te doen wat voor Emily Dickinson poëzie was. Het verleden dat hier beschreven wordt is nog zeer hecht met het Amerikaanse heden verbonden, sterker dan wij, bijvoorbeeld, met onze negentiende eeuw verbonden zijn. De cultus rond Walden, Poe en Whitman duurt voort; Melville, Dickinson en Hawthorne hebben pas in onze eeuw de erkenning gekregen die ze waard zijn; Crane en Dreiser gingen met hun eerste romans buiten de orde van hun tijdgenoten; Twain, de volksschrijver, werd onlangs nog door Leslie Fiedler opgewaardeerd tot het hoogste wat de Amerikaanse literatuur heeft voortgebracht. De Amerikaanse literatuur is jonger dan Amerikanen wel eens denken. Er is ook minder veranderd dan soms aangenomen wordt. Dat is het laatste gevoel dat de lezer na An American Procession verrassen mag. En dus, als Melville die donkere bril even zou afzetten om te vragen ‘what stuff’ Kazin hier voor ons bijeen gebracht heeft, dan zou ik het Dickinson nazeggen: Jullie vergankelijkheid, langzaam gegeten. ■ |
|