Onderzoeker onderzoekt zichzelf
S.A. Luria: de schoonheid van de wetenschap
De weg van de wetenschap Een leven vol verwondering door S.A. Luria Vertaling: J. Klerkz Uitgever: Meulenhoff, 264 p., f 42,50
Karel Soudijn
Aan het begin van zijn autobiografie merkt de microbioloog Salvador E. Luria op dat hij levensbeschrijvingen van geleerden meestal heel saai vindt. Die boeken zijn vaak zo braaf en eenzijdig geschreven: ‘Ik kan zo drie mensen opnoemen die ik heb gekend, een wiskundige, een astronoom en een bioloog - allemaal interessante, dynamische, doortastende figuren met zeer uiteenlopende bezigheden en verantwoordelijkheden - wier autobiografieën slechts schuchtere opsommigen zijn van gebeurtenissen waaruit niets blijkt van hun levendigheid en hun kwajongensstreken en die de complexe emotionele aspecten van hun leven verhullen.’
In de tekortkomingen van die boeken liggen de criteria waaraan Luria zijn eigen autobiografie beoordeeld wil zien. Luria kent één schitterend voorbeeld van een academisch bekentenisboek waar hij zich aan wil spiegelen: De dubbele helix, het verslag dat James Watson schreef over de ontdekking van de structuur van het DNA. Overigens is het aardig om te merken dat Luria enige tijd de leermeester van Watson is geweest: in De dubbele helix staat een beknopte karakteristiek van een stimulerende, eigenzinnige Luria; in De weg van de wetenschap kan men een fraai portret van Watson vinden.
Luria beperkt zich in zijn boek niet tot de reconstructie van één wetenschappelijke ontdekking; zijn verhaal is veel breder opgezet dan dat van Watson. Luria heeft zich op zeventigjarige leeftijd aan het schrijven van zijn autobiografie gezet. Daarbij kiest hij voor een zoeklichtaanpak: hij bekijkt zijn levensloop telkens in een ander perspectief. Eerst vertelt Luria chronologisch zijn levensverhaal. De nadruk ligt daarbij op de ontwikkeling van een wetenschappelijke carrière. Verderop in het boek wordt het zoeklicht een paar maal gedraaid. Luria beschrijft zichzelf niet alleen als onderzoeker maar ook als docent en bureaucraat. In een later hoofdstuk beschrijft hij zijn leven opnieuw: nu in termen van de ontwikkeling van esthetische gevoelens. Een volgend hoofdstuk richt de aandacht op Luria's politieke vorming. In een beknopt laatste hoofdstuk tracht de auteur de ontwikkeling van zijn emoties te analyseren. De latere hoofdstukken vullen het eerder geschetste levensverhaal prachtig aan; het beeld dat Luria van zichzelf geeft, wordt genuanceerder maar ook steeds intrigerender.
Luria werd in 1912 in Turijn geboren in een nogal bekrompen joods-burgerlijk milieu. Hij studeert als arts af, maar voelt er weinig voor om een praktijk te vestigen. Om allerlei romantische redenen voelt Luria zich aangetrokken tot de natuurkunde. Om de richting van de fysica uit te gaan, wil hij zich eerst in radiotherapie specialiseren. Die opleiding valt echter zwaar tegen, want ‘de docent kon zelfs de eenvoudigste vergelijkingen niet correct opschrijven, zelfs als hij ze overschreef uit het handboek’. Na zijn militaire dienst te hebben vervuld, komt Luria als assistent terecht op een natuurkundig laboratorium in Rome, waar hij overigens merkt dat hij te weinig aanleg voor fysica heeft. Toch vormt dat assistentschap een keerpunt in zijn leven, want Luria krijgt hier artikelen onder ogen van de Duitse fysicus Delbrück over het gen als molecuul. Van genetica wist Luria weinig af, maar die artikelen gaven hem het gevoel dat de weg voor hem open lag naar ‘de heilige graal van de biofysica’. Luria zwoer bij zichzelf dat hij een van de graalridders zou worden. Het klinkt allemaal wat overdreven; Luria schetst zichzelf als een wat bevlogen, romantische jongeling. Maar het aardige is dat de romantische idealen door Luria voor een belangrijk deel verwezenlijkt zijn: in 1969 krijgt Luria samen met Delbrück en Hershey de Nobelprijs voor fysiologie. Hij is echt een graalridder geworden.
De weg die deze ridder volgt, wordt niet alleen bepaald door eigen idealen maar ook door velerlei externe factoren. Luria groeit op in het Italië van Mussolini. Op het moment dat het ernaar uitziet dat Luria bij Delbrück kan gaan werken, die dan al in Amerika zit, worden ook in Italië rassenwetten uitgevaardigd: de beurs die aan Luria was toegekend, wordt meteen weer ingetrokken. In plaats van naar Amerika wijkt hij uit naar Parijs.
In Parijs krijgt Luria een baan op een laboratorium; hij ziet het verblijf in deze stad, achteraf, ook als belangrijk voor zijn culturele en politieke vorming. Geleidelijk aan ontgroeit Luria het nogal benepen milieu van zijn jeugd. Als de Duitsers Frankrijk binnenvallen, vlucht Luria op de fiets uit Parijs weg: ‘een paar dagen lang slaagde ik erin de Duitse troepen juist voor te blijven.’ Luria wil naar de Verenigde Staten uitwijken. Hij geeft een tragisch-komische beschrijving van de toestand waarin de vluchtelingen verkeerden die een visum wilden bemachtigen: ‘Eigenlijk was de slag om de visa de enige langdurige veldslag die dat jaar in Frankrijk werd uitgevochten.’
In de Verenigde Staten komt Luria als onderzoeker goed aan de slag. Hij doet onderzoek naar bacteriofagen, virusachtige parasieten van bacteriën - al in Rome kwam hij daarmee in aanraking. Een tijdlang werkt hij aan de ‘frontlinie’ van een gebied dat sterk in opkomst is. Zijn belangrijkste onderzoek doet Luria naar spontane mutaties bij bacteriën; daarover publiceert hij in 1943 met Delbrück een artikel dat hem beroemd zal maken.