Zelfbeheersing
Maar alles wat we zien is de zoveelste dienstreis van een burger, iemand die je bij zoveel consequente saaiheid en evenwichtigheid uniek gaat vinden. Wie met felle hybris op de klip van het Scylla aan het dansen en springen is, móét in zijn ooghoek wel dat slappe gedobber waarnemen en gefascineerd worden door zoveel evenwicht en zelfbeheersing van de kapitein. In het essay over Herman Gorter lijkt Poll met één been buiten boord te gaan en zich enkele pagina's te laven aan wat hij voelt, maar nee, dat werd veroorzaakt door mijn wens, de pater familias van mijn gedachten, want er staat al gauw: ‘naarmate ik meer van Gorter lees, komt er naast dat beeld van de stralende god en heel ander beeld te voorschijn, het negatief van de zuiverheid. Dat is het beeld van een dichter met een bijna absurde graad van zelfbehagen, het beeld van een antidemocratische en antiparlementaire politicus, van de Gorter die van jongsaf dacht in termen van rangorde - de hoogste en de grootste! -, die steevast overdreef als hij verslag uitbracht of zijn oordeel gaf.’ Daar was het weer, het tuttuttut van K.L. Poll; er zal eens iemand zijn nek uitsteken om te zien of er misschien nog iets méér te zien is dan de werkelijkheid van K.L. Poll! Zo iemand wordt onmiddellijk herkend als een hunkeraar naar almacht, dat wil zeggen naar een iets andere macht dan Poll kan berekenen met zijn beklemde algebra.
FRITS WOUDSTRA
Hoe raakt men eigenlijk in dat water tussen Scylla en Charibdis? Daar navigeert men zichzelf heen op basis van een stafkaart vol formules voor een moraal. Men komt daar zodra men denkt, zoals Poll, dat we in vrede leven sinds 1945, en de vrede in Nederland betekent dan vanzelfsprekend voor Poll ook vrede in ieders hoofd. Dit is de moraal van K.L. Poll: wij leven in een vreedzame tijd en daar moeten we aan wennen, dat is moeilijk en daarom vertelt hij hoe we dat kunnen doen: door geen overspannen gedachten te hebben, geen politieke uitstapjes zoals in de jaren zestig, kortom: er valt in deze welvarende samenleving niet groots en meeslepend te leven. Geen radicalisme, maar hervormingen, en geen hervormingen à la D'66 voortgekomen uit verveling en frustratie, maar hervormingen, ja, zoals voorgestaan door zijn Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, de door K.L. Poll opgerichte niet-gouvernementele organisatie waarin het ‘wij’ van het algemeen belang evenwichtig samengaat met het ‘ik’ van het bijzondere eigenbelang. Dit is móói, heel mooi, maar het is té mooi: het is de uitdrukking van een overheersend wij-gevoel, een sterke behoefte aan ‘iets concreets’ in een organisatie zonder organisatie, aan individualisme in groepsverband, aan ingebedde uniciteit, aan nieuwe initiatieven op basis van oude, aan een behoefte aan een ‘vergaderzaal van opinies’, terwijl de kunst een broertje dood heeft aan vergaderzalen.
Zijn nieuwste bundel, Op het eiland van nu, bestaat uit ‘gedachten over het bijzondere en het algemene’, De beklemde elite ging ‘over het relativiteitsbeginsel in de cultuur’. En eigenlijk gaat het over niks, want hoeveel initiatieven Poll ook neemt, hoeveel formules en definities hij ook bedenkt, zijn stopwoorden zijn ‘wij’ en stellende werkwoorden: ‘We zijn niet los van vroeger’; ‘Wij zijn rijker’; ‘Wij geloven ook niet meer in de heerschappij van het Westen’; ‘Wij kunnen niet meer zwemmen in de rivieren’; ‘We zullen een nieuw beeld van de toekomstige samenleving moeten ontwerpen’. Het ‘bijzondere’ van het ‘ik’, daar weet Poll alles van, maar niet uit eigen ervaring. Als Poll in Het masker van de redelijkheid schrijft dat ‘de politieke redelijkheid makkelijk in botsing kan komen met de waarheidsdevotie van de wetenschapsbeoefenaar, het individu van de kunstenaar, de fanatieke missiedrang van de gelovige en de onmaatschappelijke eenkennigheid van de minnaar’ dan kan dat zo makkelijk gebeuren omdat Poll die botsing veroorzaakt met zijn grenzeloze redelijkheid.
Ook in de wat lossere vorm van het reisverslag van zijn bezoek aan Amerika komt geen zin voor waarin iets bijzonders staat, iets wat een Poll laat zien die iets meegekregen heeft van al die unieke kunstenaars waar hij het steeds over heeft. Hij noemt het een ‘verslag van een bedevaart, naar Amerika in het algemeen en naar Milledgeville in het bijzonder’. Het is heel spontaan om hier te spreken van een ‘bedevaart’, maar waarom lees je daar aanvankelijk overheen? Het is toch geen woord dat men zomaar gebruikt. Dat komt omdat het uit Polls mond aan betekenis inboet; hij gebruikt het met opzet om zich poreus en gevoelig en ‘open’ te tonen - en dat is geen veinzerij - maar er blijkt in het verslag niets uit, de taal is doods, de observaties niet uitzonderlijk. Wat je denkt is: wat een gemiste kans.