Vertaald
Gekke Mustafa en andere verhalen door Halil Gür, vertaling R.S.J. Bolland en F. Swart (De Geus, 108 p., f 19,50) Voor het lezen van Halil Gürs debuut Gekke Mustafa is het zinvol iets over de auteur te weten, omdat in de meeste verhalen zijn eigen ervaringen en die van zijn lotgenoten een duidelijke rol spelen. Halil werd in 1951 geboren in Zuid-Turkije; hij studeerde architectuur in Istanbul maar werd gedwongen die studie af te breken door financiële problemen. In 1974 komt hij ‘illegaal’ naar Nederland waar hij enige tijd Turkse en Arabische letterkunde studeert en onder andere als schoonmaker en kelner geld verdient. Sinds een paar jaar werkt hij op een bank. Zijn verhalen, waar telkens een ander personage aan het woord is, zijn heel aardig geschreven, sober en zeer informatief. We komen over allerlei problemen, waar gastarbeiders en met name ‘illegalen’ mee te kampen hebben, iets te weten: angst voor de politie, eenzaamheid, scheiding van man en vrouw, magie, taalproblemen, ronselpraktijken in Turkije, vrouwen die in het Westen te veel ‘emanciperen’ naar de zin van de man, armoede. Op medelijden is de schrijver absoluut niet uit, wel probeert hij begrip te kweken voor de culturele breuk die veel gastarbeiders meemaken. Gür beschrijft de dikwijls onaangename houding van de Nederlanders ten opzichte van de buitenlanders zonder dat je kunt zeggen dat hij ons zwart maakt. Turkije idealiseert hij niet; de armoede en de politieke onrust worden onomwonden als redenen gegeven om naar de welvaartsparadijzen Duitsland en Holland te trekken. Het is een goed initiatief van de uitgeverij om literair werk van migranten te publiceren. Ik hoop dat dit boek weg naar een ruim lezerspubliek zal vinden.
Het lam door Bernard MacLaverty, vertaling Piet Jaarsma (Wereldbibliotheek, 159 p., f 24,50) De roman van MacLaverty kun je alleen door schaars voorkomende moderne elementen als fruitautomaten en sportschoenen in de huidige tijd plaatsen. De Ierse geestelijke, Michael Lamb, geeft les aan een jongensinternaat waar ze boefjes ‘in de maatschappij terug persen op een leeftijd waarop ze, als ze zich opnieuw misdragen, naar de gevangenis voor volwassenen gaan. Ze leren er iets over God en veel over angst.’ Lamb heeft moeite met de ‘hardhandige’ (lees: sadistische) methoden die zijn meerdere, broeder Benedictus, gebruikt om de jongens in het gareel te houden. Als hij een erfenis krijgt, besluit hij te vluchten, samen met de twaalfjarige, aan epilepsie lijdende Owen, voor wie hij ‘vaderlijke’ gevoelens koestert. Het wereldse leven is niet eenvoudig en duur; bovendien wordt hij gezocht als ontvoerder van een minderjarige. In Londen zwerven ze van de ene hotelkamer naar de andere tot ze een kraakpand vinden. Het geld raakt op. De radeloze Michael kan Owen nog net ‘redden’ uit de grijpgrage handen van een hasj-rokende homoseksueel die in hetzelfde pand woont. Hij ontwikkelt dan een nieuw plan, dat ‘uit liefde voortkomt’. Als de oud-testamentische Abraham is hij bereid zijn enige ‘zoon’ te offeren in plaats van een lam (Owen betekent in het Gaelisch lam). Het offerblok is de zee, waarin hij het kind verdrinkt. De flaptekst durft dat ‘de uiterste consequentie van zijn liefde en verantwoordelijkheid voor de jongen’ te noemen. Ik noem het slap; het boek is volstrekt niet overtuigend, een Ierse streekroman overgoten met een ranzige sentimentele saus.
Het verhaal van de westerkamers in alle toonaarden door Mijnheer Dong. Vertaling W.L. Idema. (Meulenhoff, 384 p., f 45, -). Nooit sla ik tevredener een boek dicht dan nadat ik op de laatste bladzijde heb gelezen dat ‘ze elkaar krijgen’. Al eeuwenlang is de onmogelijke liefde een romantisch thema in de westerse literatuur, maar ook in de oosterse: de talentvolle Zhang Gong houdt van de beeldschone Ying Ying, die helaas aan een ander is beloofd. Nadat de held haar uit geweldenaarshanden heeft bevrijd, verleidt hij haar met zijn citer en gezang. Het genre wordt in de titel ‘in alle toonaarden’ genoemd omdat het verhaal - zoals in vele andere vormen van traditionele vertelkunst - in proza en poëzie wordt voorgedragen en gezongen, waarbij afwisseling van toonaard gebruikelijk was. Het lijken soms wel stijloefeningen want ook de sfeer is verschillend: sentimenteel, romantisch, verheven en grof. Het verhaal van de westerkamers is het enige volledig bewaard gebleven voorbeeld van het Chinese genre dat in de twaalfde en dertiende eeuw in Noord-China bloeide. Van de auteur, Mijnheer Dong, is alleen bekend dat hij in die tijd leefde (tijdens de Jin-dynastie). De lezer mag pas na 116 pagina's met het eigenlijke verhaal beginnen, maar dat is helemaal niet erg. W.L. Idema, hoogleraar in de Chinese taal-en letterkunde te Leiden, schreef een uitvoerige inleiding waarin hij alles vertelt over de stof, de achtergrond, het genre, de strekking en de tekst zelf.
De Boeteling door Isaak Bashevis Singer, vertaling René Kurpershoek (De Arbeiderspers, 154 p., f 24,50) Met een sigaret in de ene hand en een glas wijn in de andere het gruwelijke nieuws in de kranten lezend worden we allemaal wel eens vervuld van de gedachte ‘puur’ te leven. Joseph Shapiro in De boeteling doet het echt. De aanleiding is nogal banaal. Nadat hij gebroken heeft met zijn minnares komt Joseph eerder thuis dan hij heeft aangekondigd en betrapt zijn vrouw met háár minnaar. Hij besluit uit de verdorven wereld, ‘de wereld van Hitler en Stalin’, weg te vluchten. Gelukkig heeft hij veel geld en impulsief vliegt hij naar Jeruzalem want ‘er is maar één weg; terug naar het jodendom van zijn grootvaders’. Helaas gelooft hij (nog) niet en blijkt het in Israël net zo verdorven te zijn als in New York; er hangt zelfs in de kibboets een portret van Stalin aan de muur en men is ook daar ontrouw. Vervuld van ‘razernij en walging tegen de wereld en de beschaving waar hij deel van uitmaakt,’ komt hij tot de definitieve slotsom dat hij een talmoedjood moet worden. Hij trouwt de dochter van een van de leiders van deze orthodoxe sekte en wordt ‘gelukkig’. Singer beschrijft de innerlijke dialoog tussen Joseph en de Kwade Genius die - altijd aanwezig - hem steeds probeert te verleiden, want de held is complexer dan uit bovenstaande blijkt, hoewel niet veel. Joseph, de boeteling, zal zijn eigen verhaal nooit lezen want hij vindt ‘dat alle wereldse kunst niets anders is dan boosheid en verwording’. Gelukkig dat hij het wel heeft verteld en dat hij Singer heeft gevonden om het zo geestig op te schrijven.
MARIJKE HILHORST