Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Afscheid van Leiden door Karel van het Reve Uitgever: G.A. van Oorschot, 232 p., f 27.50
| |
TrucsHet aardige van de Wolvenmangeschiedenis is dat de patiënt zelf zo'n zestig jaar na de sofa bij Freud zijn memoires heeft doen uitgeven (twintig jaar nadat ze geschreven werden), alsmede een groot aantal gesprekken die hij tussen 1973 en 1978 heeft gevoerd met de journaliste Karin Obholzer. Uit deze geschriften blijkt dat hij zich de primal scene nooit heeft herinnerd. Nu zegt dat wat mij betreft niet zoveel, maar daar gaat het niet om; het gaat mij om Van het Reves redeneertrant. Voor zijn aanval op Freud is Karin Obholzer natuurlijk een welkome getuige à charge, dus hij moet alleen nog maar aannemelijk maken dat haar boek betrouwbaar is. Welnu, dat blijkt bijvoorbeeld hieruit dat ze bepaalde dingen niet begrepen heeft en toch gewoon opneemt, maar dat kun je natuurlijk ook omkeren: ze kon blijkbaar niet zo goed luisteren, wat een relativerend licht werpt op de betrouwbaarheid van haar weergave van de gesprekken - urenlange overigens, over vele jaren verspreid, ingedikt tot één samenvattend boek: dat kán nooit een betrouwbaar verslag zijn. Bovendien: de wolvenman schrijft in 1952, c.q. vertelt in 1973 (e.v.) herinneringen op aan iets wat in 1888, of daaromtrent, gebeurd zou zijn en waarover op Freuds divan van 1910 tot 1914 bijna dagelijks is gepraat; zouden die herinneringen betrouwbaarder zijn dan wat Freud heeft genoteerd? Al dit soort overwegingen noemt Van het Reve natuurlijk niet omdat ze niet in zijn kraam te pas komen, maar daarmee laadt hij wel de verdenking op zich hetzelfde te doen wat hij Freud verwijt: ‘De neiging om de gegevens een Henk van der Meyden-kant op te duwen.’ Freud en Henk van der Meyden; de Reviaanse beginselen van het contrast moeten hier de leesbaarheid opleveren. Of de vergelijking een erg verhelderende is, doet minder ter zake, als de lezer maar niet afhaakt. Om dezelfde reden tref je de volgende zin aan: ‘Met diezelfde willekeurigheid kan men uit het getal van het beest uit de Openbaring concluderen tot Napoleon of Winston Churchill of Annemarie Grewel.’ Een mooi voorbeeld van het soort humor dat de columnist, als de standwerker die hij is, broodnodig heeft om de aandacht van zijn publiek vast te houden. Een andere truc, nog steeds uit De wolvenman, is in de volgende zin verstopt: ‘Zo hebben twee geleerden, de Amerikaanse slavist Frank en ik, nagegaan of er enig verband bestaat tussen wat Freud over de ziekte van Dostojevski beweerd heeft en de over Dostojevski bekende feiten.’ Jezelf geleerd noemen: een grapje? Mij best, maar het effect is dat van een onderonsje tussen auteur en lezer, domme jongens onder elkaar, met veel gestomp van de elleboog in elkaars zij - ‘huh, huh, misschien snap ik het allemaal wel niet zo goed, maar...’ Het resultaat is dat je onvoorwaardelijk wordt geloofd. Ik verwacht van Van het Reve nog eens een leuk artikel met een overzicht van een groot aantal retorische trucages, desnoods uit eigen keuken. Hoort daar ook bij dat je wel zégt dat je onderzoek hebt verricht (over de ziekte van Dostojevski) maar volstaat met de vermelding van de conclusie? In ieder geval hoort daar de smakelijke anekdote bij waarmee Van het Reves artikelen altijd zijn doorspekt en waar ook De wolvenman mee eindigt (over diens druiper en de relatie met Karin Obholzer). Of het op elkaar betrekken van ver uiteenliggende dingen, bijvoorbeeld dat je zou moeten proberen tienduizend lijders aan pleinvrees een jaar lang te laten behandelen door psychoanalytici en met tienduizend anderen de complete werken doornemen van Fidel Castro of Desi Bouterse om daarna te kijken wie het Sint Pietersplein kan oversteken. | |
FalsificerenIk vind dit wel geestig. Ik kon vroeger, toen ze er nog waren, ook nooit een standwerker voorbij lopen zonder even te luisteren. Maar zoals je bij hem, als je niet oppaste, naar huis ging met een gouden horloge van blik, zo moet je bij Van het Reve beducht zijn op aanvechtbare redeneringen. In ‘Volkstuinders en psychiaters’ staat: ‘Freudiaanse theorieën zijn niet van dien aard, dat zij door enig denkbaar “feit” omvergeworpen kunnen worden.’ Dit is de bekende aanval op de menswetenschappen, zoals die de afgelopen vijftien jaar vele malen is uitgevoerd met het werk van Popper in de hand, wiens belangrijkste eis aan een wetenschap is dat de theorieën die zij poneert, gefalsifieerd moeten kunnen worden. Nu heeft E. Nagel in 1961, in The Structure of Science, al uitvoerig aangegeven wat de methodologische problemen zijn van de sociale wetenschappen en een jaar of tien geleden heeft Hugo Verdaasdonk in De Revisor (Vormen van literatuurwetenschap) soortgelijke problemen aangewezen met betrekking tot de literatuurwetenschap; voor de psychologie zal wel iets dergelijks zijn geschied, met andere woorden: in 1983 stellen dat één van de humaniora niet voldoet aan de eisen die aan de natuurwetenschappen gesteld worden, is een beetje als een haan die kraait voor een lege stok. Het enige dat bijvoorbeeld de psychologie kan doen is een theorie verzinnen die een bepaald verschijnsel zou kunnen verklaren, zoals Van het Reve in Reves vermoeden een theorie ontwikkelt die het bestaan van uitzonderingen in elke | |
[pagina 6]
| |
taal kan verklaren. Vervolgens dien je zoveel mogelijke feiten (ander methodologisch probleem: wat is een feit?) te verzamelen die je theorie steun verlenen, een feit van het soort dat Van het Reve fantaseert voor zijn theorie: het op den duur ontstaan van uitzonderingen in kunstmatige talen. Wat lees ik echter op p. 202? Dat psychiaters er maar naar blijven streven ‘feiten bijeen te brengen die hun stelling (...) versterken, adstrueren. Waarom doen zij dat?’ Tja, wat moeten ze anders doen? Een zinloze vraag dus. In ‘Toespraak over Popper te Enschede’ vat Van het Reve Poppers falsificatie theorie als volgt samen: ‘De bewering “alle alcoholisten hebben rood haar” verbiedt het bestaan van een niet-roodharige alcoholist.’ Volgens Van het Reve vloeit daaruit voort dat een bewering pas wetenschappelijk interessant is, als het verboden feit meteen kan worden aangewezen. Dit is natuurlijk nonsens. De bewering is pas interessant als het verboden feit wel denkbaar is, maar om den drommel niet eenvoudig te vinden (het standaardvoorbeeld is: alle raven zijn zwart). | |
InterpretatieIk waag me niet aan een verklaring van Van het Reves haperende redeneertrant. Misschien dat de volgende passage een aanwijzing bevat: ‘De historicus is immers een literator, iemand die teksten maakt waarmee hij indruk wil maken op zijn medemensen. Maar die teksten, willen zij indruk maken, moeten voldoen aan een eis waaraan teksten die leesbaar zijn haast bij definitie niet kunnen voldoen: zij moeten “waar” zijn.’ Met andere woorden: de door Van het Reve primair gezochte leesbaarheid zou de waarheid wel eens in de weg kunnen staan. Het citaat bevat ook de kortste verwoording van wat Van het Reve onder literatuur verstaat: teksten die indruk maken. Een retorische opvatting. Literatuur moet behagen, vermaken, ontroeren en de naar haar genoemde wetenschap moet uitleggen hoe het komt dat een bepaalde tekst ontroert, vermaakt of behaagt. Interpretatie, het blootleggen van andere dan oppervlakkige betekenissen is onzin voor Van het Reve. Een ontgoocheling, Elsschots verhaal over Kareltje de Keizer, is gewoon de indrukwekkend vertelde weergave van het verhaal van Kareltje de Keizer, meer niet. Van het Reve noemt in dit verband altijd Elsschot, omdat zijn verhalen inderdaad de schijn hebben niet veel meer te zijn dan voortreffelijk vertelde anekdoten. Zou hij echter ook vinden dat Nooit meer slapen van W.F. Hermans niet meer is dan het verslag van een mislukte speurtocht naar meteorietinslagen? Ik vind Van het Reves opvattingen over literatuur en derzelver wetenschap van een verbazingwekkende versimpeling, maar vooruit, laten we ze polemisch noemen. De handschoen is echter al door velen opgenomen, dus ik laat het hierbij. In ieder geval zijn zijn ideeën voortdurende varianten op de contrast theorie uit de dialogen over de schoonheid. Zo ook zijn boeiende (natuurlijk: altijd ‘boeiende’) verhandeling over het verschil tussen een echt gebeurd verhaal en een literair verhaal: een kwestie van plot, dat wil zeggen dat er in een verhaal iets gebeurt dat op een of andere manier niet was voorzien. Natuurlijk geldt dit vooral voor het soort literatuur dat Van het Reve voorstaat, net als het andere verschil tussen werkelijkheid en fictie: de suggestie dat het allemaal echt gebeurd is. ‘Ik kan mij geen stuk literatuur herinneren dat begint met
Vervolg op pagina 16 |
|