Gangbare fout
In zijn jongste vertelling, Gilles en Jeanne, net vertaald in het Nederlands door Jeanne Holierhoek, is het niet anders. Tournier houdt zich strikt aan de feiten zoals wij die kennen van de geschiedenis van Jeanne d'Arc en Gilles de Rais, maar op het punt dat men gaat gissen, komt hij met een eigen, helderheid verschaffende, interpretatie: ‘Men heeft veel onzin uitgekraamd over Gilles' jeugdjaren, waarbij men de gangbare fout heeft gemaakt de toekomst op het verleden te projecteren. (...) Aangezien elk document ontbreekt, is het geoorloofd tegen die traditie van het “monster in wording” in te gaan. We zullen dus aannemen dat Gilles de Rais vóór die beslissende ontmoeting in Chinon (met Jeanne d'Arc, EJ), een brave jongen van zijn tijd is geweest, niet slechter of beter dan een ander, niet al te intelligent, maar diep gelovig, (...) en alles bij elkaar voorbestemd om het leven te leiden van een landedelman in een buitengewoon onbehouwen provincie.’
Als op 25 februari 1429 Jeanne op het kasteel van Chinon de dauphin op de hoogte komt stellen van haar goddelijke missie, is dat dus een gebeurtenis die van ingrijpende betekenis is geweest voor Gilles. In de kleine page ‘herkent’ hij de geslachtsloze zuiverheid en onschuld van het kind. Zij is voor hem inderdaad een door God gezonden engel, en hij zal haar trouwe metgezel zijn tijdens haar veldtocht tegen de Engelsen. Als zij slechts twee jaar later op de brandstapel van Rouen staat en onder het slaken van de kreet ‘Jezus, Jezus, Jezus’ de geest geeft, ondergaat Gilles, die hiervan getuige is, een gedaanteverwisseling. Men mag aannemen dat dit moment de aanzet is geweest tot de boze omkering. ‘Overwonnen, gebroken, begraaft hij zich drie jaar lang in zijn Vendse burchten. Hij wordt een rups in zijn concon. Als de boosaardige gedaanteverwisseling zich eenmaal heeft voltrokken zal hij eruit komen, en dan zal een helse engel de vleugels spreiden.’
Hierna ontstaat de beruchte Gilles de Rais die we kennen uit de geschiedenisboekjes, de man die jonge jongens in zijn kastelen lokt waaruit zij nooit meer te voorschijn zullen komen. Tournier geeft aan dat het sprookje van Klein Duimpje, die met zijn broers en zusters op het kasteel Tiffauges (!) van de mensenetende reus belandt, herleid kan worden tot deze gebeurtenissen. Gilles sticht een kerk gewijd aan de Onnozele Kinderen, om de jongetjes te eren die op last van Herodes ter dood waren gebracht, en geeft opdracht tot het maken van een fresco, gebaseerd op deze slachtpartij, waarop hijzelf voorkomt in de gedaante van Herodes. Zes jaar na Jeannes verovering van Orléans herdenkt Gilles deze gebeurtenis met een groot feest en een spektakelstuk waaraan vijfhonderd acteurs meewerken. Het is bedoeld als offerande om ‘af te dwingen dat Jeannes dolende ziel de vleselijke gedaante zou aannemen van de acteur die haar rol te spelen zou krijgen.’
In zijn duivelse plannen wordt Gilles ‘ideologisch’ ondersteund door de Florentijnse geestelijke Prelati, die door Blanchet, Gilles' biechtvader, uit Toscane is gehaald teneinde Gilles te redden. Redding, zo meent Prelati, is enkel mogelijk via de dubbelzinnige werking van het vuur, dat staat voor zowel leven als dood, zuiverheid als hartstocht, en heiligheid en verdoemenis. Gilles moet daartoe Abrahams verhinderde offer van Isaäk tot een goed einde brengen, maar nu opgedragen aan de duivel. ‘U zult dan, net als Jeanne, afdalen in de diepte van de afgrond, en U zult er, zoals zij, weer uit oprijzen in een stralend licht.’
Het vervolg laat zich raden. Gilles eindigt in 1440 op de brandstapel en zal in zijn agonie Jeanne aanroepen, als een verre echo van haar laatste kreet in Rouen.
Wat Tournier zegt over het schrijverschap, dat niets wordt toegevoegd, maar dat bekende zaken door schrijvers op een persoonlijke manier worden belicht, geldt ook een beetje voor zijn werk. Je hebt bij hem niet de indruk, dat hij met elk nieuw boek bouwstenen aandraagt voor het monument van zijn oeuvre, maar dat dat monument er eigenlijk al is, en dat hij ons er steeds nieuwe kamers van toont. Deze zijn weliswaar bekend qua stijl en inrichting, maar verrassen toch iedere keer weer door de onverwachte vergezichten. En het mooie verhaal Gilles en Jeanne mag in dit opzicht exemplarisch genoemd worden, door de onverbiddelijkheid waarmee een aantal draden uit zijn eerdere werk worden opgenomen.
Meulenhoff ten slotte heeft de vertaling van Jeanne Holierhoek, die alle recht doet aan het heldere proza van Tournier, op bijzonder smaakvolle wijze uitgegeven.
■