Tijdschrift
Voor zijn paspoort gaf hij als beroep op: dichter, op zijn graf staat op zijn verzoek hetzelfde. Deze dichter van professie is Konstantinos Kavafis (1863-1933), aan wie een dubbeldik nummer van Maatstaf (7/8-1984) is gewijd. Het is een echt studienummer met meer en minder diepgravende essays over alle mogelijke aspecten van leven en werk van de dichter. Er zijn niet eerder in Nederland gepubliceerde gedichten van Kavafis in opgenomen, een paar onvoltooide verzen, drie prozagedichten en ‘een spookverhaal’. In de portfolio staan foto's, portretten, handschriften en karikaturen van Kavafis en een afbeelding van zijn paspoort en graf met de tekst ‘poète’. 1983 was in Griekenland - vijftig jaar na het overlijden van de dichter - het Kavafisjaar, dat internationaal veel tijdschriftafleveringen, manifestaties en tentoonstellingen over hem opleverde. In Nederland was daarvan niet veel te merken. Dat wordt nu door Mario Molegraaf en Hans Warren, die dit Maatstaf-nummer samenstelden, ruimschoots goedgemaakt.
Hans Warren begint het nummer met een nogal empathische biografische schets. Warren zegt van zichzelf dat hij nogal op gespannen voet leeft met de literatuurwetenschap en dat blijkt ook wel uit deze bijdrage. In zijn aandacht voor Kavafis' homoseksualiteit probeert Warren zich in Kavafis te verplaatsen: ‘Ik heb wel enig idee hoe hij zich gevoeld zal hebben,’ zegt hij. Hij veronderstelt verder dat de dichter ‘waarschijnlijk onder hellepijnen, als een door geheimen gedreven alchemist, het pure goud van zijn poëzie heeft gesmolten’. Het duurt niet lang voor het begrip sublimatie (van het seksuele) opduikt in dit betoog. Warren zinspeelt hierbij op een lichamelijk ongemak dat Kavafis in zijn contacten belemmerd zou hebben. Wie zich ongemakkelijk voelt bij Warrens manier van ‘inleven’ leze de afstandelijker biografie naar jaartallen van Maria Stasinopoulou, die op Warrens bijdrage volgt.
Kavafis behoort tot de dichters die steeds aan hun teksten bleven vijlen en schaven. Echt voltooid lijkt een gedicht bij hem nooit; de verzen hebben altijd een voorlopig karakter. Zijn Ars Poetica, een aantal herziene gedichten en commentaren van Kavafis zelf bij zijn gedichten, die in dit nummer staan afgedrukt, illustreert dit. Daardoor krijgen we inzicht in de poëtische ‘crisis’ die hij doormaakte in de jaren 1903 en 1904, die eerst tot een filologische ‘verbetering’ en vervolgens tot een ‘kritisch filosofisch onderzoek’ van zijn voorafgegane poëtische productie leidde. ‘Na het Tekstverbeterende Werk geregeld te hebben, moeten mijn gedichten aan een kritisch filosofisch onderzoek onderworpen worden. Flagrante tegenstrijdigheden, onlogische toestanden, belachelijke overdrijvingen, moeten beslist verbeterd worden in de gedichten, en als die correcties niet aangebracht kunnen worden moeten die gedichten worden opgeofferd, en moeten alleen de regels uit zulke opgeofferde gedichten bewaard blijven die later bij het maken van nieuw werk nog wel eens te pas zouden kunnen komen,’ schrijft hij. Een tweede keerpunt in Kavafis' leven valt rond 1911. De meeste gedichten van voor die datum werden bewerkt en meestal aanmerkelijk verbeterd, de gedichten van na 1911 krijgen veelal direct hun definitieve vorm.
Kavafis bleef tot zijn dood toe, op zeventigjarige leeftijd, een van de meest eigenzinnige figuren wat het publiceren van zijn werk betreft. Er verschenen maar een paar gedichten per jaar in tijdschriften of als zogenaamde ‘feuilles volantes’, tot bundelen ging hij nooit over. Nederland had hierbij, dank zij de inspanningen van G.H. Blanken, een merkwaardige primeur: nog voor de editio princeps van de 154 gedichten van Kavafis in Alexandrië verscheen, gaf Blanken in 1934 een bundel met vijfentwintig vertaalde gedichten uit. In de vijftig daaropvolgende jaren vertaalde Blanken verder alle ‘officiële’ gedichten en een groot aantal onuitgegeven en door Kavafis verworpen verzen. Behalve door Blanken, aan wie in dit nummer te weinig eer toekomt, werden incidentele gedichten vertaald door M. Blijstra, Leo Gillet en J.P. Guépin. Hans Warren en Mario Molegraaf vertaalden onlangs opnieuw Kavafis' hele poëtische oeuvre. Wim Hottentot overziet al deze vertalingen in een wat te jolig geschreven artikel en komt daarbij tot de conclusie dat Blankens vertalingen vooral wetenschappelijk verantwoord en nauwkeurig zijn. De vertalingen van Warren en Molegraaf vindt hij vaak poëtischer en soepeler. De positieve waardering van Hottentot van het vertaalwerk van de samenstellers van dit nummer werd overigens bij verschijnen van K.P. Kavafis, Gedichten niet door iedereen gedeeld.
Aardig aan dit nummer is een aantal bijdragen van Grieken. In het stuk van de dichter Dimitris Daskalopoulos komt een interessant vertaalprobleem aan de orde: in het Grieks is het persoonlijk voornaamwoord in de werkwoordsvorm opgenomen, er staat bijvoorbeeld geen ‘hij’, ‘zij’ of ‘het’ bij een werkwoord in de derde persoon enkelvoud. Dat heeft tot gevolg dat van de personen die in Kavafis' verzen voorkomen lang niet altijd het geslacht duidelijk kenbaar gemaakt wordt. Wat dat voor consequenties heeft voor de vertaling van vooral de erotische gedichten is evident. Daskalopoulos maakt een driedeling in Kavafis' werk: hij onderscheidt historische, dramatische en erotische verzen. Daarnaast toont hij Kavafis' verwantschap met Baudelaire aan. Op de historische en de politiekhistorische gedichten gaan de wetenschappers Michalis Pieris en George Savidis in twee andere artikelen uitgebreid in. Renata Lavagnini wijst erop dat Kavafis bij het schrijven van zijn spookvertelling Bij klaarlichte dag waarschijnlijk beïnvloed werd door Edgar Allan Poe en E.T.A. Hoffmann. Van zijn negende tot zijn veertiende woonde Kavafis in Engeland, waar hij ongetwijfeld in contact is gekomen met het werk van Oscar Wilde. Veel ideeën van de Decadenten komen van Walter Pater, filosoof uit Oxford, van wie Kavafis boeken bezat. Paters uitspraak: ‘Not the fruit of the experience, but the experience itself, is the end,’ is duidelijk terug te vinden in het beroemde gedicht Ithaka uit 1911: Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka/wens dat de weg dan lang mag zijn,/vol avonturen, vol ervaringen (...).
EVA COSSEE