Majoor Sas en de struisvogels
Kan men iemand voor gevaar waarschuwen?
De geheime imformant Berlijn 1939 - 10 mei 1940 door J.G. de Beus Uitgever: Ad Donker, f 24,50
Jan Meyers
Brengers van jobstijdingen kennen geen welkom. In oude tijden maakten despoten hen soms een kopje kleiner - uit hoofde van een soortgelijke primitiviteit als waarmee eenvoudigen van geest de schurk van het stuk het liefst zouden villen. In De geheime informant schildert J.G. de Beus, diplomaat in ruste, de scepsis en de weerzin die de Nederlandese militaire attaché te Berlijn ten deel viel van de kant van degenen die hij waarschuwde voor Hitlers agressieve plannen. Het is het bekende, maar alijd weer verbijsterende verhaal van majoor Sas die dank zij zijn vriendschap met de Abwehr-officier Hans Oster de overval op Denemarken en Noorwegen en die op Nederland en België kon aanzeggen. Oster, de informant, was een patriot van conservatieve signatuur. Hij was erop uit te bevorderen dat ‘das Schwein, zoals hij Hitler noemde, tot heil van Duitsland en de wereld zo snel mogelijk ten val kwam. Hij hield van Nederland, omdat het na de Eerste Wereldoorlog zijn geliefde keizer gastvrijheid had betoond. Dat de Gestapo geen lucht kreeg van de contacten-Oster-Sas was geen gering wonder: de heren gingen vrij amateuristisch te werk; zij dineerden in het openbaar met elkaar, discretie was niet de opvallendste eigenschap van Sas die bovendien zijn negentienjarige zoon als go-between liet optreden.
Het boek van De Beus ontleent in hoge mate zijn waarde aan het feit dat het geschreven is door iemand die erbij is geweest; in die cruciale periode was hij tweede gezantschapssecretaris in Berlijn. De geheime informant is een uittreksel van Morgen bij het aanbreken van de dag, dat De Beus zeven jaar geleden publiceerde. Er is wat nieuw materiaal toegevoegd - over het beleg van Warschau en over het einde van de informant en dat van Sas. De hoofdmoot wordt evenwel gevormd door het tobben van Sas om Hitlers toekomstige slachtoffers te doordringen van wat hen boven het hoofd hing.
Het is moeilijk om begrip op te brengen voor de oogkleppen-mentaliteit van de geadresseerden, met name de Nederlandse regering en legerleiding. Premier De Geer deed de zaak af met het rijmpje over het lijden dat nimmer op komt dagen, opperbevelhebber Reijnders vloekte Sas uit en de kopstukken van GSIII (de militaire inlichtingendienst) oordeelden dat Sas overspannen was. De Beus hangt niet de profeet met terugwerkende kracht uit. Hij zegt: ‘Ik zou nochtans niet het harde oordeel willen onderschrijven van sommige historici en politici die achteraf over de regeringshouding van die dagen een vonnis van onvergeeflijke kortzichtigheid uitspraken.’