Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Nazomerreis van een motorrijder door Jan Klein Uitgever: De Bezige Bij, 274 p., f 29,50
| |
LandschapsromanJe zou Nazomerreis van een motorrijder een thriller annex Entwicklungsroman kunnen noemen, maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Met even veel recht kan hier van een ‘landschaproman’ gesproken worden. Het lijkt Klein namelijk minder om de handeling te doen dan om de ruimte waarin die zich afspeelt, in dit geval: het Duitse landschap. De ongewoon uitvoerige beschrijvingen van bergen, rotsplateaus, rivieren, bruggen, wegen en dorpen leggen de handeling voortdurend stil. Het heeft er soms veel van weg dat niet Jochen maar het landschap de ‘hoofdpersoon’ is. Of beter: zij zijn samen één hoofdpersoon, spiegelen elkaar, vormen een twee-eenheid van binnen- en buitenwereld. Hierdoor krijgt de roman een bijna mystieke strekking. Een voorbeeld. Wanneer Jochen vlak na zijn bijna-verdrinking aan Else moet denken dringt zich onmiddellijk een associatie met het landschap op. ‘Die gedachte aan Else... verwarmend, veelbelovend, veelomvattend... zoals die versneden hoogvlakte bij C.-lingen, dat dalletje in de eerste plaats, je zou het betoverend kunnen noemen, niet iets dat je gemakkelijk naast je neerlegt, nee, het spreekt je in al zijn facetten aan... mits je ervoor openslaat! en dat vereist soms veel... Geen sfeer die je ongestraft verstoort, welnee, erna beslaat er geen terugkeer naar oude gewoontes, je hervindt jezelf niet in je oude patroon...’. Het dal maakt Jochens omslag - van een gepatenteerde vrijgezel naar een serieuze huwelijkskandidaat - zichtbaar. Er zijn vele passages in de roman aan te wijzen waarin Jochens innerlijk en het landschap op overeenkomstige wijze met elkaar verstrengeld zijn. Jochen herkent in het landschap iets van zichzelf, of hij legt er iets van zichzelf in, dat komt op hetzelfde neer. Het fotograferen is een manier om ‘het landschap tol het zijne’ te maken. Goede foto's krijgt hij pas wanneer hij ‘met de stemming van het landschap doortrokken (is) geraakt.’ Het komt gedurig op ‘de juiste stemming’ aan, een vage notie die hij in concrete materie wil omzetten: ‘Worstelend met de glazige (!PdB) blik van de camera heeft Jochen zich inmiddels nieuwe beelden gevormd van het licht en donker waarin het landschap zich voordoet, trachtend er een suggestie van ruimte en onbestendigheid in te leggen, bang dat de emotie van het reizen er anders niet in tot uitdrukking komt.’ Kleins preoccupatie met het landschap doet sterk denken aan het latere werk van Peter Handke. Deze heeft in Die Lehre der Sainte-Victoire en Der Chinese des Schmerzes ook geprobeerd om landschappen en hun mystieke betovering in proza uit te beelden. Het is de vraag of zo iets in een roman wel kán. Wat ons fascineert in een landschap, en mensen als Handke zelfs tot mystici maakt, is het totaalbeeld, het gevoel mee opgenomen te zijn in een onmetelijke ruimte die zich niettemin in één blik aan ons openbaart. Een schilderij kan zo'n suggestie probleemloos wekken. Maar in het talige universum van een roman kan een landschap slechts woord voor woord worden opgebouwd. Er ontstaat nooit een, zelfs maar imaginair, totaalbeeld als op een landschapschilderij. Dat ook Jan Klein dit beeld niet vermag te schetsen is dan ook geen wonder. Toch heeft hij het in minstens honderd pagina's landschapbeschrijving hardnekkig geprobeerd. Die beschrijvingen zijn met hun kantelende perspectieven op zichzelf soms wel boeiend, maar worden door de oeverloze herhaling op den duur dodelijk saai. En juist hun frequentie benadrukt hun onmacht. Met almaar meer woordformaties bereikt Klein ten slotte alleen dat de lezer door de rotsen het berglandschap niet meer ziet dat de schrijver zo fascineert. Onherroepelijk breekt dan het moment aan waarop die lezer de neiging krijgt om maar eens wat over te slaan. | |
Couleur localeLaat ik hier direct aan toevoegen dat de roman op andere momenten, wanneer de couleur locale als thema uit beeld verdwijnt, een minder zwakke, en zeker minder saaie indruk maakt. Het moordrelaas en het verslag van het ongeval met de veerpont zijn intrigerend beschreven, al is Klein me ook hier zo nu en dan te omslachtig. Bovendien is de hoofdpersoon wel een overtuigend karakter. De misantropische, eigenzinnige Jochen vindt op een heel vanzelfsprekende wijze - met een schok, dat wel, maar zonder melodrama of drakerig gepsychologiseer - een nieuwe levensinhoud. Zijn nazomerreis had een andere bestemming dan hij tevoren dacht. De ‘juiste stemming’ die hij in het landschap zocht en met behulp van zijn camera wilde bestendigen, vindt hij ten slotte bij Else. Maar daar is gelukkig heel wal ontstemming aan voorafgegaan, waaraan de roman enkele van zijn aardigste passages te danken heeft. Deze bijvoorbeeld, over gelovigen: ‘De hemel is er voor de karakterlozen, de rest kwetst zich, brandt zich, doet zich pijn...’. Of deze, over gezinnen met kinderen: ‘Ach, die ouders... gemarineerd in sterke oplossingen van verantwoordelijkheid, verhit door scherpe peuten van onvermogen, begrijpend dat ze aan de pijler der maatschappij dreigen te worden gebeeldenstormd... het gezin!’ - even verderop gevolgd door de uitroep: ‘De hulpeloosheid van het verwekkend personeel... .!’ Door zulke uitspraken wil ík doorgaans wel in stemming komen. Laten we hopen dat de hoofdpersoon van Kleins nieuwe roman ook weer een lijvig boek lang danig uit zijn humeur is. ■ |
|