Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
rbp
Nog vóór het jaar 1984 was ingetreden waren de artikelen over George Orwell en zijn roman 1984 al niet meer te tellen. In de loop van het jaar hield dat aan, maar de laatste maanden is het over. Waarom ging het eigenlijk? Om een roman die een totalitaire wereld schetste die werkelijkheid zou kunnen zijn in 1984. Over de politieke en ideologische strekking van het boek is dit jaar menig essay geschreven, onder meer verzameld in 1984 Revisited onder redactie van de Amerikaanse criticus Irving Howe. Hij was ook een van de gasten op een congres dat in juli over 1984 werd gehouden in het Amerika Instituut in Amsterdam. Daar kwam de kern van 1984 ter sprake: door wie, door progressieven of conservatieven, kan Orwell geannexeerd worden? Bart Tromp was er ook en verzamelde een jaar lang alle commentaren op Orwell. Een lang afscheid van 1984, maar niet van 1984. | |
George Orwell en het lot van 1984 in 1984Bart TrompEen spoedoperatie aan zijn kaak op de dag dat hij het congres over Nineteen Eighty-Four and the Apocalyptic Imagination in America in Amsterdam zou openen maakte het George Orwells biograaf Bernard Crick onmogelijk om lijfelijk aanwezig te zijn. Maar hij had zijn inleiding op een band ingesproken. De congresgangers hoorden via de luidspreker dat 1984 door de critici in Amerika en Engeland in eerste instantie niet was ontvangen als een formidabel salvo in de - net ontbrande - Koude Oorlog, en ook niet als een aanval op het socialisme, maar als een satire op machtsbelustheid in het algemeen. It could happen here - dát was volgens Crick toen de boodschap van 1984. Zijn woordkeuze riep de associatie op met It can't happen here, de anti-utopische roman over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten die Sinclair Lewis tien jaar eerder schreef. Maar Crick was dit werk van de Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 1930 blijkbaar net zo vergeten als iedereen, en het citaat van Abraham Lincoln dat volgens hem de fundering van het denken van Orwell vormt - De prijs van vrijheid is eeuwigdurende waakzaamheid - was niet van Lincoln, maar van Benjamin Franklin - zoals een erudiete congresganger opmerkte. 1984 werd volgens Crick pas in de jaren vijftig gelezen als een tractaat in dienst van de Koude Oorlog of als een aanval op ‘creeping socialism’. Over de rechtmatigheid van dergelijke interpretaties deed Crick er het zwijgen toe. Zijn centrale stelling was dat Orwell in 1984 - dat hij dan ook ‘overambitious’ noemde - vele thema's tegelijk had verwerkt. Zeker, het is een aanval op totalitarisme - maar tegelijkertijd ook op machtsbelustheid in het algemeen, en dat kan verwarrend werken. Het is ook een satire op ‘Jalta’, op de verdeling van de wereld in invloedssferen. Tezelfdertijd is 1984 een felle aanval op het hedendaagse verraad der klerken: intellectuelen die hun plicht, het verlichten van het volk, verzaken in ruil voor veilige posities. Het vijfde thema van 1984 is het herschrijven van de geschiedenis, de aanpassing van de waarheid aan de macht. Het zesde is de aanval op het jargon van politieke ideologieën, en ten slotte is 1984 ook een satire op de ‘proletarisatie’ van de bevolking door de massamedia - en het beeld dat Orwell daarvan schilderde is volgens Crick in het hedendaagse Groot-Brittannië al aardig bewaarheid geworden. Uitdrukkelijk verbood Orwell dat er een biografie over hem zou worden geschreven en zijn weduwe, Sonia Brownell, heeft zich zo lang mogelijk ingespannen om deze wens van de schrijver in vervulling te doen gaan. Maar toen dat uiteindelijk onmogelijk bleek koos ze voor de op één na beste oplossing en benoemde zelf een biograaf: Bernard Crick. (Later zou ze deze keuze betreuren omdat Crick Orwell naar haar mening in zijn boek te veel als politiek denker en te weinig als literator was gaan afbeelden.) Met deze officiële biografie heeft Crick zich niettemin min of meer de status van officieel Orwell-duider verworven. Onomstreden is zijn uitleg echter niet. Op genoemde conferentie tekende de Amerikaanse Irving Howe bijvoorbeeld protest aan tegen het verhaal van Crick. 1984 een satire noemen, zo zei hij, brengt het gevaar met zich mee dat de geloofwaardigheid en het waarheidsgehalte van het boek niet meer van belang worden geacht. De ondertoon van de kritiek hier was subtiel, maar onmiskenbaar - zoals ook de voordracht van Crick dat wat de kerngedachte aangaat was. Door 1984 als een op vele, en gedeeltelijk zelfs tegenstrijdige, thema's toegesneden werk te zien, dreigt de politieke kern van Orwells verhaal onschadelijk te worden gemaakt. Als 1984 te zelfder tijd gericht is tegen communistische regimes en tegen de kapitalistische democratieën, dan moet Crick wel gelijk krijgen als hij suggereert dat het resultaat verwarrend is. | |
Links én anti-communistischIn het juni-nummer van Encounter kreeg de discussie op het Amsterdamse congres een veel polemischer pendant. Leopold Labedz verdedigde daarin Orwell tegen bepaalde categorieën linkse bewonderaars. Tot hen rekent Labedz ook Crick - die zichzelf gaarne als een intellectuele goeroe van de linkervleugel van de Labour Party opwerpt, ook al houdt hij zijn handen vrij van politiek. De kern van de aanval van Labedz ligt besloten in een uitspraak van Orwell zelf: ‘The sin of nearly all left-wingers from 1933 onwards is that they have wanted to be anti-fascist without being anti-totalitarian.’ Orwell scheept bepaalde linkse bewonderaars met andere woorden op met wat zij wensen te zien als een tegenstrijdigheid: links te zijn én anticommunistisch. Die tegenstrijdigheid wordt daarna geëlimineerd door het anti-communisme van Orwell weg te poetsen of naar het tweede plan te drukken. Deze operatie is, gezien de consistentie van Orwells anti-communisme (dat niets met de Koude Oorlog te maken had, maar alles met de ervaringen die hij in Engeland en in de Spaanse Burgeroorlog opdeed met communisten en fellow-travellers) verre van eenvoudig. Weinigen zullen het dan ook zo dol maken als de nestor van Engelse marxisten, Raymond Williams, die 1984 allereerst een reactie noemde op het... fascisme. (Tot die weinigen behoorde overigens wel de dit jaar gestorven leider van de PCI, Enrico Berlinguer, die vorig jaar met kracht de gedachte verwierp dat ‘de grote Engelse humanist’ in 1984 zijn pijlen had gericht op Stalin en de Sovjetunie.) Crick is in dit opzicht heel wat subtieler, en het vergif zit bij hem niet in de staart, maar in de kop: in zijn stelling dat Orwell met zijn boek even zeer het totalitarisme in het Rusland van Stalin op het oog had, als de maatschappelijke realiteit in het Westen. Een eerdere versie van deze lezing bracht Conor Cruise O'Brien al tot een gedetailleerde weerlegging, die eindigde met de uitroep: ‘Als 1984 ook maar gedeeltelijk een soort satire is op onze westerse leefwijze, dan ben ik een Chinees,’ waarop Crick even onverstoorbaar als humorloos repliceerde: ‘O'Brien is een Chinees’. Eenmaal gepubliceerd is een boek vogelvrij. De ‘monarchie van de auteur’ waartegen Michel Foucault zich afzette heeft nooit bestaan: elke lezer kan met de tekst doen wat hij wil. Maar dat betekent niet dat elke interpretatie dezelfde steun vindt in de tekst. De uitleg die Crick aan 1984 geeft vergroot bepaalde secundaire en tertiaire elementen uit dat boek tot vele malen hun werkelijke omvang, en verkleint tegelijkertijd het centrale thema: dat van het totalitarisme. Men kan Crick op grond hiervan verwijten dat hij | |
[pagina 4]
| |
Orwell zeer onevenwichtig leest, en vermoeden dat dit letterkundige feilen niet los staat van bepaalde, en al genoemde, politieke motieven. | |
Orwell en The TribuneLabedz stelt in zijn artikel echter niet de literaire smaak van Crick ter discussie of zijn vermogen tot lezen, maar zijn goede trouw. Hij verwijt hem onder andere dat hij het (in een speciaal nummer van de Tribune) heeft voorgesteld alsof George Orwell ‘a typical pretty Tribune socialist’ was, iemand van het slag van de (jonge) Michael Foot en de (middelbare) Aneurin Bevan. Inderdaad schreef Orwell jarenlang een column in dit orgaan van de linkervleugel van Labour, maar al die tijd verschilde hij scherp van mening met de redactionele lijn van de Tribune, en wel uitgerekend op het punt waar het ook bij Cricks interpretatie van 1984 om draait. In 1948 schreef Orwell een ‘open brief’ in de Tribune. Op zijn gebruikelijke, niet voor misverstand vatbare wijze zette hij daarin zijn fundamentele ongenoegen met het blad uiteen: ‘De Tribune heeft door de jaren heen zijn positie niet duidelijk gemaakt. (...) Anti-Amerika te zijn is heden ten dage meeschreeuwen met de menigte. (...) Gunstig te spreken van Amerika, eraan te herinneren dat de Amerikanen ons hielpen in 1940 terwijl de Russen de Duitsers van olie voorzagen en hun communistische partijen instrueerden de oorlogsinspanning te saboteren, dat wordt nu gebrandmerkt als “reactionair”. En ik vermoed dat de Tribune in dit koor meezingt meer uit vrees voor dat etiket dan uit eigen overtuiging.’ Citaten als deze liet Crick weg uit zijn biografie waar hij de relatie tussen Orwell en de Tribune aan de orde stelde. Aldus de vlijmende woorden van Labedz. Deze waren in dit jubeljaar welhaast onvermijdelijk, aangezien Crick in zijn biografie zichzelf de taak oplegde wat hij noemde ‘the Encounter-view of Orwell’ de doodsteek toe te brengen. En met dat Encounter-gezichtspunt bedoelde Bernard Crick ook toen al de visie dat 1984 gericht was tegen het totalitarisme dat gebleven was na de vernietiging van het Derde Rijk. Maar de kolonisatiepogingen van Crick en nog linksere denkers zijn niet de enige waaraan het intellectuele erfgoed van Orwell in deze tijd bloot staat. Voor sommigen is 1984 bovenal de narrige reactie van Orwell op het verarmde, gerantsoeneerde, door Labour geregeerde naoorlogse Groot-Brittannië. Tegen die uitleg heeft de auteur zich, zolang hij nog leefde, met kracht verzet. Vanaf het noodlottige ogenblik dat iemand vaststelde dat de beschrijving van de kantine van het Ministerie van Waarheid uit 1984 perfect past op die van de BBC (waar Orwell in de oolog werkte) is die interpretatie een hardnekkig leven beschoren. Anthony Burgess heeft er - in het eerste deel van zijn roman 1985 - nog het meeste werk van gemaakt: vrijwel alles in 1984 blijkt een feitelijke pendant in het Engeland van 1948 te hebben, tot en met raclame voor Grote Broer: en de nachtmerries die toen nog niet waren aan te wijzen kon men al enkele jaren van de vroege morgen tot de late avond ondergaan in de populaire Billy Butlin Holiday Camps. Maar Burgess trekt uit deze parallellen niet de conclusie dat 1984 eigenlijk over 1948 gaat, en een aanval is op het rantsoeneringssocialisme van Sir Stafford Cripps. (‘Shivering with Shinwell and starving with Strachey’ was een gevleugeld woord uit die tijd: Emmanuel Shinwell en John Strachey waren ministers in de regering-Attlee, verantwoordelijk voor de distributie van steenkool, respectievelijk brood.) Integendeel, in de meer wijsgerig gestemde passages gebruikt Burgess 1984 als bewijsmateriaal bij zijn augustijnse opvattingen over Goed en Kwaad en keert zich tegen het afleggertje van Bernard Crick: ‘1984 is used as a somewhat vague metaphor of social tyranny, and one has to regret the vagueness. American students have said: “Like 1984, man”, when asked not to smoke pot in the classroom or advised gently to do a little reading.’ Maar terwijl het ongeleide projectiel Anthony Burgess zijn weg door de ruimte van de literatuur voortzet, is de antisocialistische interpretatie van 1984 met name in de Verenigde Staten opgeleefd op een wijze die Irving Howe in vergelijking met de ‘milde vertekeningen’ van de jaren vijftig ‘extreem en vulgair’ noemde. De schuldigen zijn de neoconservatieve intellectuelen, die een grove gelijkstelling poneren tussen antistalinisme en conservatisme. Hun meest luidruchtige woordvoerder is de hoofdredacteur van Commentary, Norman Podhoretz, die niet onder stoelen of banken steekt dat hij erop uit is George Orwell ‘te kidnappen’, ‘te stelen’ - zijn woorden - voor de conservatieve zaak. ‘Het is tenslotte niet niks om de grootste politieke denker van deze tijd aan je zijde te hebben; het geeft vertrouwen, gezag en gewicht aan je eigen politieke opvattingen.’ | |
FascinatieIrving Howe betwijfelt de rechtmatigheid van de neoconservatieve interpretatie van 1984, maar keert zich evenzeer tegen interpretaties à la Crick. Hij vertelde hoe hij in zijn jeugd, zelf in een rite de passage van trotskisme naar sociaal-democratie, getroffen werd door de Londen Letter die Orwell vanaf 1941 in de Partisan Review schreef. De fascinatie met Orwell kwam voort uit het feit dat hij met dezelfde morele en politieke problemen worstelde als de linkse en antistalinistische Amerikaanse intellectuelen die het milieu van de Partisan Review vormden. Als Orwell zeker geen ‘typische Tribune-socialist’ was, dan was hij des te meer een karakteristieke Partisan Review-intellectueel. Tot datzelfde intellectuele milieu is Howe zelf gaan behoren, (en is hij ook blijven behoren: de neoconservatieven komen immers ten dele óók uit deze kring voort, maar zij hebben zich in de jaren zeventig tegen het gematigd socialisme dat Howe nog altijd belichaamt gekeerd). In deze context valt het debat met Podhoretz over Orwell te plaatsen. Volgens Howe is over de politieke opvattingen van Orwell zelf, en over zijn bedoelingen met 1984 geen twijfel mogelijk: de neoconservatieven hebben in dit opzicht geen poot om op te staan. Maar een subtieler, en literair veel interessantere vraag zou ook gesteld kunnen worden: is 1984 wellicht ontsnapt aan de politieke intenties van zijn auteur? Is het niet mogelijk het argument van het boek te lezen als een ondersteuning van het conservatieve gezichtspunt? Howe stelt vast dat deze verdediging van de conservatieve interpretatie van 1984 achterwege is gebleven, maar dat betekent niet dat ze onmogelijk is. Hij verdedigt de mogelijkheid van een interpretatie langs zulke lijnen alleen al omdat de criticus Philip Rahv (lange tijd redacteur van de Partisan Review) en hijzelf (in zijn prachtige Politics and the Novel) op overeenkomstige wijze indertijd Demonen van Dostojevski hebben geïnterpreteerd. Dostojevski begon die roman met de uitgesproken bedoeling er een reactionair traktaat tegen vernieuwing en radicalisme van te maken. Maar zowel Rahv als Howe betoogden dat Demonen is ontsnapt aan de politieke opzet van de auteur, en wel omdat niet alleen de oude, reactionair geworden Dostojevski in de roman aan het woord komt, maar ook de jonge, radicale. Een soortgelijke interpretatie van 1984 is echter gedoemd te mislukken. Het boek van Orwell is een meesterwerk van een lagere orde van Demonen. Want wat Howe de plasticiteit van Dostojevski's boek noemt, de rusteloze verschuiving van perspectieven, die plasticiteit ontbreekt noodzakelijkerwijs aan 1984. ‘Alleen al door de tyrannieke kracht van zijn boek is Orwells boek rigide.’ Daarom is het volgens Howe evenzeer onmogelijk 1984 te lezen als een pleidooi voor conservatisme als om het als prosocialistisch uit te leggen. ‘1984 stands block-like in its admonitory force, and from it we must draw whatever political or philosophical conclusions we can. On its own, the book offers no way out of our century's ordeals; it merely reminds where they might end.’ Tussen de houtwegen van Crick en Podhoretz ligt het terrein waarop de werkelijke betekenis van 1984 te zoeken valt: de opkomst van het moderne, twintigste-eeuwse totalitarisme, ‘de centrale politieke en intellectuele vraag van onze eeuw’ in de woorden van Howe, waaraan Orwell literair verbeelding gaf toen de politiek-wetenschappelijke analyse van het verschijnsel nog van de grond moest komen. De solide identificatie van 1984 als in de eerste en in de laatste plaats een vertoog over de dreiging van totalitarisme houdt niet in dat er daarna geen vraagstukken ten aanzien van de interpretatie van het boek bestaan. Howe wijst bijvoorbeeld op het feit dat het overgrote deel van de bevolking van Airstrip One (zoals Groot-Brittannië in 1984 heet) sullig en dom zijn gang kan gaan, en door het regime genegeerd wordt. Dat beeld is op geen enkele manier in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid van het totalitarisme. Verplichte geestdrift en totale mobilisatie van de bevolking is er immers een van de meest karakteristieke dimensies van. In het slot van zijn rede ging Howe uitvoerig in op een interessante vraag, die over het werk van Orwell heen wijst naar de huidige werkelijkheid van totalitaire regimes. Dat is de klassieke vraag naar de relatie tussen macht en legitimiteit. Indertijd had Philip Rahv, juist omdat hij de juistheid in het algemeen van Orwells visie op het totalitarisme onderschreef, de geldigheid van een centrale passage uit het boek betwist. Dat is het gedeelte waarin O'Brien, de inquisiteur van hoofdpersoon Winston Smith, snierend antwoordt op de poging van zijn slachtoffer de almacht van de partij te verklaren als noodzakelijk ten dienste van een uiteindelijk ideaal: de mensheid gelukkig te maken, ook al kost dat haar de vrijheid. Deze poging om dan toch in godsnaam de macht van de partij te legitimeren in termen van een ideaal, wordt door O'Brien sardonisch afgedaan: ‘The Party seeks power entirely for its own sake. We are not interested in the good of others; we are solely interested in power... The object of persecution is persecution. The object of torture is torture. The object of power is power.’ Rahv vatte deze passage op als een pendant van de scène uit De Gebroeders Karamazow, waarin de grootinquisiteur optreedt en hij vond dat het ‘strikte realisme’ van Orwell hier tekortschoot. Zelfs de O'Briens van deze wereld hebben een ideologie nodig om hun macht te rechtvaardigen in hun eigen ogen: ‘Evil, far more than good, is in need of pseudo-religious justifications so readily provided by the ideologies of world-salvation’. Macht is doel op zich, zeker, maar zelfs de grootinquisiteurs dwingen zichzelf te geloven dat ze macht uitoefenen in dienst van iets moois.Ga naar eind1) Die kritiek, zo meende Howe, had een grote overtuigingskracht in de tijd waarin ze werd geschreven, aan het
vervolg op pagina 11 |
|