Geklutst
Ten Braven
De houding van echte schrijvers tegenover hun scheppingen kan uiterst tegenstrijdig zijn. Soms doet een romancier alsof zijn produktie niet wezenlijk verschilt van wat een bakker bakt: het is allebei gespecialiseerd vakwerk. Maar zodra het gaat om overheidsmaatregelen blijkt toch dat de Vakbond voor Schrijvers in grote meerderheid vindt dat het Rijk terecht de boekproduktie steunt via het Fonds voor de Letteren, terwijl een vergelijkbaar Fonds voor het Bakwezen door niemand wordt nagejaagd.
Een soortgelijke discrepantie kun je constateren tegenover de vraag in hoeverre een eenmaal geschreven literaire tekst onaantastbaar is. Hele faculteiten vol wetenschapsbeoefenaren buigen zich over manuscripten uit het Letterkundig Museum om vast te stellen of op een bepaalde plaats door de schrijver een komma of een puntkomma werd beoogd. Een uitgever van poëzie laat de drukproeven wel zesmaal corrigeren want een gedicht met een zetfout erin is een wanprestatie die grenst aan heiligschennis. Men drijft dit standpunt zelfs zo ver dat Stuiveling eenstemmig werd verweten dat hij in Multatuli's werken de spelling had gemoderniseerd, terwijl E. Douwes Dekker, die zelf destijds bewust tegen alle regels in spelde, de hooggeleerde Garmt waarschijnlijk postuum heel dankbaar is voor de moeite die hij zich heeft gegeven de Havelaar zo eigentijds mogelijk uit te geven.
Bedoelde voorstanders van de onaanraakbaarheid van literatuur gaan merkwaardig genoeg weer niet zo ver dat ook de typografie gebonden moet blijven aan de gewoonten in de tijd van de auteur. Een kloeke moderne drukletter en actueel ogende bladspiegel worden alom toegejuicht; zelfs mag wel van het verouderde dichtersprincipe worden afgeweken dat iedere versregel met een hoofdletter moet beginnen.
Blijkbaar zijn er nog glijdende grenzen als je wilt weten waar je de tekst feitelijk begint aan te tasten. De ch achter mens moet blijkbaar gehandhaafd blijven van de preciezen, maar op het punt van vlakverdeling, vignetten en de drukletter is men eerder rekkelijk.
Zelf zou ik als editeur of uitgever - mocht u het mij vragen - de nuchterheid hoog houden: aan de inhoud, het eigenlijke gedachtengoed van de schrijver, mag je niet komen, maar hoe je de tekst verder presenteert is een kwestie van smaak voor spellingsgeleerden, vormgevers en typografen. Nu zou je denken dat die basiseis aan de inhoud van het geschrevene mag nooit gedokterd worden de communis opinio is van alle letterlievenden. Maar tot mijn verbijstering blijkt er voor één branche van de literatuur een uitzondering te worden gemaakt. En dat zijn toneelstukken. Van Vondel tot Heijermans en van Molière tot Strindberg is geen tittel of jota veilig.
Onlangs zag ik op de televisie in een uitzending van de Open Universiteit, hoe een regisseur vlotweg in Vondels teksten zat te krassen en even later hoe men bij een repetitie zich collectief inspande om Shakespeares bedoelingen aan te randen. En niemand die het gek vindt.
Als lezer ben ik gewoonlijk een thuisgebruiker, maar nu las ik pas in al mijn kranten dat toneelgroep Baal zo prachtig speelde in De Dibboek van S. Anski en dus ging ik daar, niets kwaads vermoedend, ook eens kijken. En inderdaad: het was wáár: vrijwel geen pagina van het stuk was gespaard gebleven. Bewerkster Judith Herzberg, zelf toch een eersteklas poëte en lettervriendin, had iedere zin naar eigen smaak herschreven; de plaats en tijd van handeling veranderd; de regie-aanwijzingen en de helft van de scènes genegeerd en de staart geheel gecoupeerd, waardoor zelfs de betekenis van het dramaals-geheel honderdtachtig graden was omgedraaid. Mag dat soort literaire verkrachting dan wél, terwijl men elders al treurt als er een letter wordt gewijzigd?
Ja, dat mag. Of liever: het moet, zei Judith Herzberg de volgende dag in een zelfgeschreven interview voor NRC Handelsblad: ‘hoe meer die tekst door een ander zich wordt toe-geëigend, hoe mooier het is’.
En geloof nu maar niet dat het verschil erin zit, dat een opvoering tijdgebonden is en een teksteditie blijvend. Want Stuivelings Havelaar is ook maar een tijdelijk jasje om een roman die op afroep weer authentiek kan worden afgedrukt.
Nee, de toneelmakers zullen zeker zeggen, net als de typografen: het komt eropaan een tekst uit een andere tijd aan te passen aan het stijlgevoel, de ideeën en de actualiteit van vandaag. Zelf zou ik menen dat De Dibboek, als die kennelijk zo extreem moet worden omgewerkt, maar beter ongespeeld had kunnen blijven.
Uitvoerende muzikanten zijn er tegenwoordig al op tegen als je een toeter gebruikt die niet net zo klinkt als Mozarts eigen toeter. En in de beeldende kunst hoor je ook zelden over adaptatie: iemand wil een prachtig oud schilderij ophangen; het past alleen niet in zijn moderne interieur. Maar omdat hij zijn Joodse Bruidje (of haar reproduktie) toch met alle geweld aan de muur wil hebben, laat hij het doek gedeeltelijk overschilderen en bijknippen, zodat het beter bij de gordijnen kleurt.... Dat is ‘not done’.
En wat zou Judith zeggen als ik morgen haar eigen gedichten ‘mij zoveel mogelijk toe-eigende’ en in die geklutste vorm op de markt bracht, terwijl ik toch haar naam op de titelpagina liet staan? Zij zou, denk ik, terecht vrij woedend worden. En dat geldt ook voor Anski, rusteloos woelend in zijn graf, tijdens de voorstellingen van Baal.
■