Ons soort mensen door Elma Verhey en Gerard van Westerloo Foto's: Bert Nienhuis Uitgever: Raamgracht, 221 p., f29,50
Hans Achterhuis
Wat een verademing. Een heel boek waarin geen sociale wetenschapper, bestuurder, politicus, welzijnswerker of weet ik welke deskundige of intellectueel aan het woord komt. En dat je misschien juist daarom in één ruk uitleest. Het gewone leven van gewone mensen, van ‘ons soort mensen’, blijkt uitermate spannend verteld te kunnen worden, de taal van ‘ons soort mensen’ blijkt vaak heel wat beeldender en fantasierijker te zijn dan de taal van deskundigen en intellectuelen.
In Ons soort mensen, met als sprekende ondertitel ‘portret van de ruggegraat van Nederland’, zijn zeven reportages van Elma Verhey en Gerard van Westerloo uit de bijlagen van de afgelopen jaren van Vrij Nederland gebundeld. De titels ervan mogen voor het merendeel bekend worden verondersteld. De betreffende bijlagen werden immers meteen links en rechts geciteerd en becommentarieerd, ze kregen prijzen van journalisten en sociologen en ze waren steeds direct uitverkocht. De laatste bijdrage uit deze bundel, ‘De pont van kwart over zeven’, geeft een portret van de arbeidssituatie van ‘de noeste werker’. In ‘De vlucht in de stacaravan’ en ‘De geheel verzorgde illusie’ (over de georganiseerde vakantiereizen voor jongeren) gaat het over diens vrije tijd, terwijl ‘De wintertrek’ het overwinteren van de gepensioneerde werker in Spanje beschrijft. Het wonen komt aan de orde in ‘De flat’ en in ‘Het verval van de Smitsstraat’, een Haags getto met alle botsingen tussen Nederlanders en buitenlanders die bij een verkrottende wijk horen. ‘Achter op de Antillenstraat’ tenslotte beschrijft een buurt waarin, ook al is er eerder sprake van de jeneverfles dan van de koffiepot, Rudings tante Truus zich misschien best thuis zou voelen.
Wat is nu het bijzondere aan al deze verhalen? Allereerst lijkt het mij dat we hier met een heel nieuw literair genre te maken hebben. In hun inleiding hebben de auteurs het zelf over een journalistiek of sociologie ‘van alle dag’. Ondanks de sociologische prijzen die aan deze reportages uitgereikt zijn, zou ik het liever op ‘journalistiek’ dan op ‘sociologie’ houden. Want het kenmerkende van al deze reportages is nu juist dat er zo min mogelijk geïnterpreteerd wordt, dat er zo min mogelijk verbanden, theorieën of wetmatigheden bij gesleept worden. Sociologie van alle dag zou, als we het even over dezelfde groep mensen hebben, voor mij de studie Pijn en moeite van Lillian Rubin zijn over het leven van Amerikaanse arbeidersgezinnen. Want ook Rubins boek berustte voor een groot deel op interviews, op zorgvuldig luisteren, maar naast de goed gekozen fragmenten uit interviews bevat haar boek ook veel sociaalwetenschappelijke interpretatie in sociaalwetenschappelijke taal. In Ons soort mensen is dit laatste nagenoeg afwezig. De geïnterviewden komen direct aan het woord, hun uitspraken worden niet gebruikt om een of andere theorie te ondersteunen of te weerleggen, er is geen wetenschapper die ze vertaalt naar de lezer of ze interpreteert voor beleidsmakers.
Bovendien zijn Elma Verhey en Gerard van Westerloo, zoals het goede journalisten betaamt, ook zelf op onderzoek uitgegaan, iets wat van de meeste sociologen, ondanks al hun participerende observatie, nauwelijks gezegd kan worden. Beide journalisten hebben niet alleen maar zorgvuldig geluisterd naar wat ‘ons soort mensen’ te zeggen had, ze beschrijven ook nauwkeurig het decor waarin door hen geleefd wordt. Zo reconstrueren ze in een spannend detectiveverhaal de geschiedenis van de bouw van een Tilburgse flat, zo achterhalen ze in een ‘eigendomsgeschiedenis’ van de Smitsstraat hoeveel er verdiend is aan een verkrottende stadswijk. Bij dit eigen journalistieke onderzoek horen ook de nauwgezette beschrijvingen - van de buggy-tour in de volledig verzorgde jongerenvakantie tot de ligging van het caravanpark waar de bewoners van de oude wijken van Den Haag en Rotterdam naar toe vluchten.
De foto's van Bert Nienhuis vormen hierbij meer dan een integraal onderdeel van de tekst. Soms zegt één foto meer, of in elk geval iets anders dan de beschrijvende stukken tekst kunnen doen. Neem nu het portret van Camping Bruggenhof. De tekst zegt het zo: ‘Links raast het snelverkeer over de A16 van Rotterdam naar Breda. Rechts stroomt de Dortse Kil. Voor u walmt de olieraffinaderij van de Moerdijkvlakte.’ Aldus de zeer sprekende beschrijving van de locatie van de camping. Maar je moet de foto naast de tekst hebben gezien om het echt te kunnen bevatten. Die geeft het gehele beeld in één keer, de idylle van het ‘eruit zijn’, van de stacaravans, de nette tuintjes, de tv-masten op de caravans, met op de achtergrond het allesoverheersende Moerdijkcomplex met zijn dreigende pijpen en olietanks.
Zo vertellen de foto's vaak het verhaal van de tekst nog eens op eigen wijze. Evenzeer als de tekst zelf laten bijvoorbeeld de foto's van de Nederlandse bejaarden op wintertrek zien dat het hier niet simpelweg gaat om een gezellige vakantie naar de zon. Dat vriendelijke beeld werd mede gesuggereerd door het enige sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar deze groep ouderen. Verhaal en foto's maken echter duidelijk dat er vaak heel andere motieven aan deze massale overwintering ten grondslag liggen. Voor verreweg de meesten is het een vlucht uit het eigen land, waar de ouderen steeds meer betutteld en apart gezet worden.
Bij het lezen van de verhalen van de 213 mensen die in dit boek aan het woord komen, krijg je het als gemiddelde lezer vaak benauwd. Je herkent, zij het dan als buitenstaander - want ‘ons soort mensen’ zelf is nauwelijks een lezer - hun verhalen. Als buitenstaander heb je het in reële confrontaties met ‘ons soort mensen’ tenslotte ook wel eens benauwd gehad. Je hebt je soms geërgerd als je met hen in aanraking kwam, aan het racisme in de oude wijken, aan het massatoerisme dat je overal achtervolgt, aan de kleinburgerlijkheid en bekrompenheid die zo openlijk ten toon worden gespreid.
Deze gevoelens steken soms heel even de kop op in de beschrijvingen van Verhey en Van Westerloo. Dat geeft je tenminste een korte identificatiemogelijkheid. Maar gelukkig is deze kans om even afstand te nemen slechts sporadisch aanwezig. Wat verreweg overheerst zijn de verhalen zelf, waar je meestal, net als Verhey en Van Westerloo, geen ‘weerwoord’ op hebt. Waar je dus gewoon naar moet luisteren.
Als er namens ‘ons soort mensen’ wordt gesproken, treedt dit effect niet op. Dan ligt het weerwoord al in de beschrijving besloten. ‘Ons soort mensen’ is dan immers van meet af aan het object van de groepen die ‘namens hen’ het woord pretenderen te voeren, van maatschappijkritische welzijnswerkers en linkse politici. In deze reportages worden zij daarentegen nergens object, zij blijven zelf volledig aan het woord. Met als onvermijdelijk gevolg dat je als modale linkse lezer soms met de mond vol tanden staat. Als dat laatste bereikt wordt, zou dat zeker niet het minst heilzame effect van deze reportages zijn.
■