De ‘parasitaire’ start van Simon Vestdijk
De eerste verhalen verzameld in De grenslijnen uitgewist
De grenslijnen uitgewist Nagelaten verhalen Bezorgd en verantwoord door T. van Deel Uitgever: De Bezige Bij, 278 p., f29,50
Jan Fontijn
De Parasiet heet het gedicht waarmee Vestdijk in 1933 zijn eerste gedichtenbundel Berijmd palet opende. Het is een programmatisch gedicht, een beginselverklaring, opgedragen aan zijn literaire vriend Menno ter Braak. Wat Vestdijk, zo is de eerste indruk, in het leven en de kunst verafschuwt, wordt scherp onder woorden gebracht. De parasiet is de kleinburger, het tegendeel van de ‘vent’, de persoonlijkheid. Hij is het vampierachtige, vormeloze wezen, dat zich door alles heen vreet en alles tot bederf doet overgaan. Ook in de wereld van de kunst is hij actief:
Ik tracht met zorg aanhankelijk te blijven Aan 't kunstwerk, dat juist in de mode is, De laatste schoonheid mee te onderschrijven
Als kruimeltjes- en kliekjesessayist.
Het verwarrende is dat de parasiet - zie de ikvorm van het gedicht - zichzelf typeert en daarmee ook een beetje een kritisch zelfportret van Vestdijk zelf wordt. Ter Braak trok die conclusie in zijn bewonderend essay De duivelskunstenaar, waarin hij de parasiet de schaduwzijde noemt van de persoonlijkheid Vestdijk, zijn goedkoper tweede ik. Ter Braak meent: ‘Zonder een leerschool van kleinburgerlijk parasietenbestaan zou deze schrijver niet zijn wie hij is.’ Ik ben het met hem eens dat in wat Vestdijk ook aansnijdt altijd iets van die kleinburgerlijke parasiet aanwezig is, zelfs in zijn beste werk uit de jaren dertig. Maar dat er al eerder iets van de ‘parasiet’ in Vestdijk is - die ‘aanhankelijk tracht te blijven aan 't kunstwerk, dat juist in de mode is’ - werd me duidelijk uit een aantal verhalen die Vestdijk schreef in de eerste jaren van zijn carrière als schrijver. Die verhalen zijn te vinden in de bundel De grenslijnen uitgewist.
De eerste probeersels van Vestdijk zijn nu, na een paar uitgaven in beperkte oplage, voor een ieder toegankelijk dank zij Tom van Deel, die in zijn heldere verantwoording de verhalen dateert en informatie geeft over handschriften. Die uitgave is in de eerste plaats literair-historisch van belang, omdat hij inzicht geeft in wat Vestdijks leerschool was voordat hij in het begin van de jaren dertig officieel als romancier debuteerde en met een verbijsterend elan en produktiviteit explodeerde. Zijn eerste prozastukjes schreef hij tussen 1918 en 1923 voor de Almanak van Unitas, waarin ook Slauerhoff heeft geschreven. Vestdijk heeft ooit in Het Vaderland over zijn debuut geschreven: ‘Aan mijn studententijd had ik duidelijker herinneringen. Ik werd gedrukt en men mag spreken van een “debuut”. Samen met Slauerhoff compareerde ik in een studentenalmanak. Waar hij door blasphemische bijdragen de toch op een en ander voorbereide redactie de schrik van haar leven bezorgde, daar deed ik dit door de schroef van het aestheticisme nog enige slagen aan te draaien: korte impressies, sombere evocaties, in een neo-Tachtiger taaleigen, niet neoromantisch, niet halfzacht, neen, een tikje expressionistisch, lang niet slecht, en aardig om in zo'n almanak te zien afgedrukt.’
frits woudstra
Deze karakteristiek van Vestdijk zelf is literair-historisch gezien heel juist. Zijn ‘gestileerde waarnemingen’, zoals dat eerste proza getiteld is, zijn te vergelijken met de onpersoonlijke schetsen van een leerling van een schildersacademie die als opdracht heeft gekregen in het vrije veld naar de waarneming te schilderen. Vestdijk maakt hier schilderijtjes van woorden, veel vlakker dan de vele beeldgedichten die hij tien jaar later zou maken en die alle geïnspireerd zijn op bekende schilderijen. Bij het lezen van deze schrijfoefeningen is het goed te bedenken dat in Nederland van een bloeiend prozaklimaat nauwelijks sprake was. Welk levend Nederlands schrijver zou voor een jong debuterend romancier omstreeks 1920 inspirerend moeten zijn? Couperus of Van Schendel misschien? Bij de jongeren hebben de realisten en de neo-romantici afgedaan. Geen woordkunst, geen psychologie willen ze meer. Maar wat dan wel? Er worden met name door Van Wessem allerlei pogingen gedaan om het proza te vernieuwen. Het blijkt echter vrijwel onuitvoerbaar om nieuw proza te maken buiten de ingewortelde prozatraditie om, al proberen sommigen het te zoeken in op de film geïnspireerde experimenten en volgen anderen in de tweede helft van de jaren twintig de sobere, objectieve stijl van de nieuwe zakelijkheid. De vormexperimenten in die jaren lijken Vestdijk koud te laten. Hier en daar doet het eerste proza van hem zelfs wat ouderwets aan. Zo is de traditionele verteller, voor wie bij de moderne romanciers geen plaats meer was, bij hem nog steeds aanwezig.
Thematisch echter blijkt Vestdijk wel degelijk trendgevoelig te zijn en ‘parasitair’ klampt hij zich vast aan de mode van het Duitse expressionisme. De expressionisten zijn deels gegrepen door mystieke stromingen in de Europese cultuur, stromingen die hun wortels hebben in de romantiek en het symbolisme, deels gegrepen door een rationalistische stroming, die tot uiting komt in een grote fascinatie voor de techniek en de ongekende mogelijkheden daarvan. Wat veel kunst en literatuur uit de jaren twintig zo fascinerend maakt is dat samengaan van dat rationalisme en dat irrationalisme. Mondriaan, Van Doesburg, Van Ostaijen zijn tegelijk ‘weltfremde’ dromers en koele rationalisten.
Het proza dat de jonge medische student Vestdijk schreef ademt dezelfde geest. Het is nauwelijks te verwonderen dat Poe grote invloed op Vestdijk en zijn tijdgenoten had. Poe is in staat om met een groot analytisch vermogen en met een glasheldere stijl een irrationele wereld vol angst en verschrikking op te roepen. In een aantal verhalen van Vestdijk is ook de invloed van twintigste-eeuwse erfgenamen van Poe te bespeuren: die van Gustav Meyrink en Conan Dóyle. Hoe belangrijk Poe en Meyrink voor hem geweest zijn blijkt wel uit het feit dat hij jaren later in zijn monumentale studie Het wezen van de angst vele bladzijden aan beide auteurs wijdt. Meyrink had in 1915, kort voor Vestdijks debuut, furore gemaakt met Der Golem, een roman vol kaballistische symboliek. Het door Vestdijk in een mengelmoes van Duits en Nederlands geschreven verhaal Der Megol, een anagram van Der Golem, is een parodistische reactie op de Duitse roman, zoals in Uit het leven van Johannes Geevaert de draak wordt gestoken met getallensymboliek.