| |
| |
| |
Leer mij Graham Greene kennen
Of hoe een katholiek agnosticus het marxisme spannend maakt
Waar staat Graham Greene voor? Is hij een conservatieve katholiek? Is hij een fervent marxist? De man die zich de vriend mag noemen van Allende en Fidel Castro en de vijand van Papa Doe en de Paraguyaanse president Stroessner, is zelf de laatste om zijn critici te helpen bepalen welke opvattingen hij nu eigenlijk aanhangt. Naar aanleiding van zijn onlangs verschenen boek ‘Getting to know the General’ een portret van de tachtigjarige schrijver, die drieëntwintig romans op zijn naam heeft staan.
| |
Tomas Ross
Literatuur, of wat daarvoor doorgaat, lees ik nog nauwelijks. Althans, Nederlandse literatuur (of wat dáárvoor doorgaat). Eerlijk gezegd krijg ik ze niet meer door m'n strot, de stapels debuten en herdrukken met kleinschalige belevenissen van ex-junks en dito huisvrouwen, de humoristische ontboezemingen van cabaretiers, de bespiegelingen van kamerbewoners, de autobiografische klaagzangen van ex-gereformeerden en altijd weer de onverwerkte oorlogsherinneringen van wat zo langzaam aan de achterkleinkinderen van ex-Waffen SS'ers moeten zijn.
Ik vermoed dat ik er de brui aan gaf zo ongeveer na het prachtige Zaken Overzee van F. Springer in de tijd dat de Hannesen Meinkema de markt binnen marcheerden. En dat terwijl de afgelopen tien jaren uitgever, boekhandelaar en criticus zo hun fanatieke best doen voor de promotie van de vaderlandse letteren. En ik geen week- en opinieblad kan openslaan zonder een ‘toptien’ (alarmboek, mét stip, razendsnelle stijger...) aan te treffen waarin Neerlands literaire auteurs hoog staan genoteerd.
Nu weet ik best dat elke toptien, of het nu om automobielen, grammofoonplaten of boeken gaat, wordt samengesteld door de mafioso binnen die kringen. Een toptien is immers niets anders dan een collectieve advertentiekolom van een kongsi, en het is naïef te menen dat uitgevers zindelijker zouden denken dan platenpluggers. Geen verbazing dus als de nieuwe Van Kooten en Van Dis weer zulke lijstjes binnendenderen - wat dat betreft stel ik, mits ik de komende fondslijsten zou hebben, binnen een uur de toptien voor héél 1985 samen, compleet met de wekelijkse verschuivingen.
Niet dat ik me erom bekreun: een werkelijk objectieve toptien zou per slot week in, week uit, worden gedomineerd door Bouquet-reeks en streekroman, dus alles beter dan dat...
Maar waarom lacht het gezelschap toch altijd besmuikt wanneer ik Jan de Hartog roem? (Om nog maar niet te praten van Springer?) En waarom slaat die lach om in gêne wanneer ik vervolgens betoog dat literatuur vooral vertélling moet zijn? Waaronder te verstaan: een spannend verhaal, met plot-points, drama en melodrama, met dialogen, wat mij te zamen méér vertelt over de geschetste karakters en hun fictieve lotgevallen dan over de auteur in wiens geestelijke, en zo dikwijls ook fysieke, masturbatie ik na zo'n twintig jaar van bekentenisliteratuur in dit land allerminst ben geïnteresseerd. Duizendmaal liever met Jan de Hartog tussen de Papoea's dan met Maarten 't Hart in Maassluis of met Jan Wolkers steeds maar weer terug naar Oegstgeest.
Diezelfde 't Hart (‘Heeft u hem helemaal?’) schreef hierover eens behartenswaardige woorden (niet toevállig in VN's Detective- en Thrillergids, juni '82), waarmee hij zijn treurnis uitsprak over de scheiding die zich in deze eeuw heeft voltrokken tussen het misdaadverhaal en de hoofdstroom der literatuur. Hij zei: ‘Een echt spannend boek, waar je het zweet van in je handen krijgt, waar vind je dat nog in de hedendaagse officiële literatuur? Een boek als De donkere kamer van Damocles van Hermans, of The Masters van C.P. Snow... Het zou goed zijn (...) als de gewone roman weer terug zou krijgen wat hij nu zo vaak ontbeert: goede dialoog, spanning en een goede plot.’ Vervolgens sleepte hij er, nooit gehinderd door teveel aan kennis, de Zwitserse auteur Friedrich Dürrenmatt (auteur van zéér spannende én literaire verhalen) bij, onder de verzuchting dat critici als Carel Peeters en Jaap Goedegebuure diens woorden eens boven hun bed zouden moeten hangen: ‘De eisen welke de esthetiek aan de kunstenaar stelt, worden van dag tot dag strenger, het gaat alleen nog maar om het volmaakte; van hem wordt de perfectie verlangd die men in de klassieken “hineininterpretiert” - een vermeende stap terug, en daar laat men hem al vallen. Zo wordt een klimaat geschapen waarin zich nog slechts literatuur laat bestuderen, maar niet meer maken laat. Hoe bestaat de kunstenaar voort in een wereld van ontwikkeling, van alfabeten? Een vraag die me bedrukt en waarop ik geen antwoord weet. Misschien bestaat hij het best als hij misdaadromans schrijft, dáár kunst schept waar niemand vermoedt. De literatuur moet zo licht worden dat ze op de weegschaal van de hedendaagse literatuurkritiek niets meer weegt; alleen zo wordt ze weer belangrijk.”’
| |
Introverte auteur
Met dat uitgangspunt schrijft de Britse kosmopoliet Graham Greene nu al vijfenvijftig jaar romans. Een opgewekte grijsaard met een buitengewoon sombere kijk op een wereld van ontwikkeling en van alfabeten, die onlangs in zijn tachtigste levensjaar een nieuw deel aan zijn autobiografische reeks toevoegde. Eerder verscheen daarin A Sort of Life en Ways of Escape. Nu zijn daar 224 pagina's aan toegevoegd met de titel Getting to Know the General, waarin Greene zijn vriendschap met de 1981 verongelukte Panamese president Omar Torrijos Herrera, en zijn eigen betrokkenheid bij de ontwikkelingen in Midden-Amerika (Nicaragua, El Salvador) beschrijft. Ik noem het autobiografisch omdat Greene vooral zichzelf en zijn standpunten centraal stelt in dit boek, waarvan de ondertitel niet voor niets luidt ‘The Story of an Involvement’ en dat als hoofdtitel dan ook beter had kunnen dragen ‘Getting to Know Graham Greene’. Hoewel die kennismaking na elke roman van, of interview met de oude meester niet echt tot stand komt, waarschijnlijk geheel conform de bedoeling van de introverte auteur. Maar spannend is het wél, zoals gewoonlijk, gekruid met Greenes specifieke humor, met lopende, natuurlijke dialogen, terwijl hier en daar ook de pagina's aan elkaar kleven vanwege transpirerende handen.
Greene zou het dan ook ongetwijfeld eens zijn met 't Hart en Dürrenmatt. Hoewel hij zelf tot aan zijn roman Our Man in Havana (1958) óók onderscheid maakte tussen ‘light fiction’ (entertainments) en zijn zwaardere romans (‘the more serious novels’), is dat wat hem betreft allang achterhaald en onzinnig. ‘Hoe meer ik erover denk,’ zei hij in een interview met Anthony Burgess (The Observer, 16 maart 1980) ‘hoe meer zorgen ik me maak over deze verdeling van de literatuur in grote, want moeilijk te lezen, en niet zo grote - of de door geleerden te verwaarlozen - literatuur. Wees leesbaar, hou het helder (...) directe zinnen, geen ingewikkeldheden, geen dubbelzinnigheden. Ga door met het verhaal. Presenteer de uiterlijke wereld economisch en precies.’
Dat is exact wat Graham Greene altijd heeft gedaan en zijn drieëntwintig romans bewijzen het gelijk van 't Harts stelling dat misdaad- en literaire roman loten aan dezelfde stam zijn. Ik althans kan geen wezenlijk verschil zien tussen Greenes thrillers als A Gun for Sale of The Human Factor en zijn algemenere romans (als bijvoorbeeld The honorary Consul of The Comedians). Alle verhalen, of ze nu primair humoristisch zijn bedoeld (Don Quixote, May we Borrow your Husband?), katholiek-religieus (Brighton Rock, The Heart of the Matter), politiek (The Quiet American) of zuiver en alleen spannend (The Third Man), zijn ‘grahamgreenish’. Dat wil zeggen dat ze een voortdurend terugkerend thema en een aantal vaste bestanddelen kennen. De ingrediënten in Greenes wereld (tot zijn afgrijzen door critici en bewonderaars vaak aangeduid als ‘Greeneland’) mogen bekend heten: mens alléén, op zoek naar een (vaak religieuze = katholieke) purificatie te midden van de alledaagse rottigheid, corruptie, angst en uitzichtloosheid. Het thema: het falen van die mens, zowel naar eigen geweten als naar de wereld om hem heen.
| |
Auden-generatie
Green benadert dit literair toch al eeuwen uitgebuite thema enerzijds simpel, anderzijds verbluffend uniek. Het simpele zit 'm in zijn spannende, bijna filmische aanpak. Ik zou geen boek van hem kennen dat niet is verfilmd en ik vermoed dat regisseur Carol Reed tijdens de opnames van Greenes scenario (zoals The Third Man) weinig anders voor zijn credits heeft hoeven doen dan aanwezig te zijn! Een orthodoxe ‘no-nonsense’-verteltrant (‘Get on with the story...’) die hij ongetwijfeld heeft opgepikt van door hem bewonderde auteurs als Robert Louis Stevenson, Sir Rider Haggard en John Buchan, geen van drie werkelijk literator, maar vooral schrijver van avonturenromans. In het alleraardigste boekje The Other Man (1981), waarin journaliste Marie-Françoise Allain Greene naar hartelust mag ondervragen, zegt hij: ‘I loved cloak-and-dagger novels, novels of adventure, and I believe that in a way it's adventurenovels I'm writing today.’
Het is niet verwonderlijk dat hij al vroeg de misdaadroman koos om zijn talent op los te laten (Stamboul Train in 1932, na vanaf 1929 drie romans te hebben geschreven waar hij niet veel van moet hebben). En niet volgens de toenmalige trend waarin Christie, Sayers en Ngaio Marsh de toon aangaven met landhuis- en bibliotheekmoorden (niet anders dan één-dimensionale verhalen) maar vanuit een veel wezenlijker interesse voor de wereld rond hem en het eigen kapitalistische Engeland. Greene richtte zich, zo- | |
| |
als vóór hem Somerset Maugham (Ashenden, or the British Agent) en John Buchan (The Thirty-nine Steps) op de spionage-affaires in het vooroorlogse, oude Europa (A Gun for Sale, 1936, The Confidential Agent, 1939).
In een essay over W.H. Auden, tijdgenoot van Greene, vraagt Richard Hoggart zich af waarom de generatie van Auden, Connolly, Upward en Isherwood, en dus ook Greene, zo'n belangstelling voor de spionageroman aan de dag legde (‘Auden: an Introductory Essay’). Het antwoord is om twee redenen simpel: Auden en Greene studeerden eind jaren twintig, begin dertig, in Oxford; Isherwood in Cambridge. Universiteitssteden waar de dan nog jonge Sovjetrepubliek en de marxistische idealen vele jonge intellectuelen in het crisis-Engeland mateloos aanspraken. In die zin waren deze auteurs ongetwijfeld geestverwanten van hun generatiegenoten, medestudenten en ‘ex-Apostles’ Donald Maclean, Guy Burgess, Harold Kim Philby en Anthony Blunt, die sinds de jaren vijftig als ‘The first..’, ‘The second..’, ‘The third...’ en ‘The fourth Man’ werden ontmaskerd als spionnen voor Moskou. Anthony Boyle geeft in zijn onovertroffen The Climate of Treason schitterend het tijdsbeeld van Cambridge en Oxford uit die dagen weer, waar ook de romántische kanten van ‘working for the Other Side’ hevig appelleerden - niet alleen aan de aspirant-spionnen, maar zeker ook aan de aspirant-schrijvers Auden en Greene. Auden en Isherwood (een neef van Greene) hebben die sympathie ten slotte opgegeven. Greene heeft hem nog immer, getuige bijvoorbeeld zijn vriendschap met de ‘verrader’ Philby in Moskou.
De tweede reden ligt daarin besloten: het thema ‘spionage’ (en niet de Butler als Kroongetuige) betekent de mogelijkheid om én spánnend te schrijven én over zaken die een zekere mate van betrokkenheid impliceren, ‘hogere’ (ideologische) idealen veronderstellen, en vrijwel altijd een wereld van corruptie en dubieuze moraal betreffen waarbinnen de eenling het aflegt. Wat dit betreft hebben typische spionage-auteurs als Ted Allbeury of John Le Carré het van geen vreemde. Het is aldus ook niet verwonderlijk dat Greene, zoals Maughan vóór hem, zelf bij de ‘service’ ging... zij het dat Greene vanuit zijn sympathieën niet dezelfde consequenties trok als zijn vriend Philby (hoewel het mij niet zou verbazen als straks alsnog bekend wordt dat de tachtigjarige de lang vermoede ‘zoveelste’ man is. Mensen die boeken schrijven met titels als The Third Man (en het onlangs gevonden The Tenth Man) staan sowieso op de zwarte lijst van een veiligheidsdienst, zelfs zonder linkse sympathieën en vrienden te hebben.
| |
Kwaad
Al Greenes misdaadromans, met als onbetwist hoogtepunt The Human Factor uit 1978, vertonen de genoemde basiskenmerken van het ‘grahamgreenisme’: de man die, achtervolgd door noodlot of vijand, worstelend met het dilemma tussen geloof en eigen keuze, de prooi wordt van morele neergang; die uiteindelijk vrijwel altijd tot de totale ondergang, en slechts zelden tot de redding leidt. Eronder en erachter schemeren, als in een klassieke Griekse tragedie, onafwendbaar Zonde, Schuld en Boete: de politieman Scobie in The Heart of the Matter, die het zo goed voor heeft met zijn medemensen, pleegt ten slotte, overladen door schuldgevoelens, zelfmoord; Raven, de behazelipte moordenaar uit A Gun for Sale, al gebóren in corruptie en rottigheid (‘seediness’ in Greenes taal), verliest het gevecht tegen nog groter Kwaad (Onschuld kan het niet winnen in ‘Greene-land’ - ‘Innocence is a kind of insanity’, laat Greene de hoofdpersoon Fowles in The Quiet American zeggen.) Hetzelfde voor Berouw of Inkeer: de alcoholische priester in The Power and the Glory neemt uiteindelijk de juiste morele beslissing, maar wordt daarvoor door Greene genadeloos met executie bestraft. Het is een buitengewoon heilloze, veelal melodramatische kijk op het bestaan, die Greene als zijn werkelijkheid steevast op een alledáágse werkelijkheid projecteert.
De ingrediënten ervan worden opgezet en uitgesponnen binnen authentieke situaties en locaties, niet in de zin van faction, waarbij een werkelijke gebeurtenis of bestaande personen het aanknopingspunt voor de te ontwikkelen fictie vormen, maar als een soort ‘stage-setting’ om onder de eerste laag van spanning een tweede aan te brengen waarin handelen en denken van de personages aanvaardbaar en ook meer geladen kunnen worden. Dikwijls kiest Greene daarvoor een brandpunt in de wereldpolitiek, waarmee hij zichzelf de kans geeft om zijn eigen ‘boodschap’, zijn eigen standpunten te laten infiltreren. Want dat is het unieke van zijn benadering, dat hij niet alleen karakters met al hun (im)morele hebben en houden binnen het raamwerk van een spannende vertelling kan neerzetten, maar die als het ware een derde dimensie kan geven in de vorm van een eigen ideologische visie op omvattender gebeurtenissen en vraagstukken dan waarmee zijn romanfiguren worden geconfronteerd.
‘There are a few Catholic novelists who are good, and most of them are bad Catholics’
Waarmee elke Greene-lezer al sinds jaar en dag in grote verwarring geraakt. Want Greenes visie is op het eerste én op het tweede gezicht minstens paradoxaal.
| |
Stuiptrekkende kolonialen
De verwarring valt het best te illustreren aan wat willekeurige feiten: hoewel beïnvloed door marxistische sympathieën werd Greene eind jaren twintig in het overwegend Anglicaanse Engeland rooms-katholiek, een religie die veel van zijn romans doortrekt als, om een soort ‘greenishe’ metafoor te gebruiken, schimmel op een vergeten badspons. Greene heeft zijn sympathie voor kerkvorsten als Paulus VI en Johannes XXIII nooit onder stoelen of banken gestoken. Tegelijkertijd koestert hij de communistische droom (niet de werkelijkheid); hij was een persoonlijke vriend van Ho Chi Minh, maar kon tijdens zijn verblijf in Vietnam in de jaren vijftig (The Quiet American) evenveel begrip opbrengen voor de stuiptrekkende Franse kolonialen als voor de Vietminh. Hij vindt de Russiche inval in Afganistan ‘voorstelbaar’, maar acht terzelfder tijd Margareth Thatcher een integere en bekwame politicus (‘She has the virtue of honesty’); hij bemiddelde in wapenaankopen voor de Sandinisten in Nicaragua om de Somoza-dictatuur omver te werpen, maar vindt de IRA een verwerpelijke terroristische organisatie. Philby, voor wiens boek My Silent War hij een lovend voorwoord schreef is, in zijn ogen niet de verrader, maar een man die bewonderd dient te worden om zijn pincipiële houding. In de jaren vijftig smokkelde hij winterkleding voor Castro's rebellen in het Cubaanse gebergte in hun strijd tegen Batista, maar bezocht, net als diezelfde Batista, trouw de mis in Havana waar Castro als het Kwaad werd afgeschilderd. Een van zijn grootste vrienden was de aartsconservatief en katholiek Evelyn Waugh, een ander is Tomas Borges, marxist en lid van de Sandinistische regering in Managua. Enzovoorts, enzovoorts... Een allegaartje dat de auteur John Le Carré tot Greenes woede eens sarcastisch heeft doen opmerken dat Greene politiek naïef is en zich niet meer ontwikkeld heeft sedert de jaren
dertig. George Orwell probeerde het wat vriendelijker in een brief aan David Pryce-Jones: ‘Je refereert maar steeds aan hem als extreem conservatief, het bekende reactionaire type katholiek. Daar is bij hem absoluut geen sprake van, noch als auteur, noch als privé-persoon. Natuurlijk is hij een katholiek en moet hij zich soms een kerkelijk standpunt aanmeten, maar zijn levensopvatting is gematigd links met in de verte wat communistische sympathieën...’
| |
Papa Doc
Greene als katholiek schrijver, als links auteur, als marxistisch scribent, als conservatief romancier. De mooiste komt van ex-dictator Papa Doe Duvalier van Haïti, in razernij ontstoken na Greenes The Comedians, dat zijn huiveringwekkende regime aan de kaak stelt. In een pamflet, gepubliceerd en verspreid door het Haïtiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, staat onder meer te lezen: ‘Graham Greene laat zich kennen zoals hij tenslotte altijd al geweest is - een zonderling opgezadeld met duizend complexen en obsessies (...) het afzichtelijke gezicht van de armoede, de twijfelachtige charme van verdorvenheid, de wonden van uitbuiting en onrechtvaardigheid, dat zijn de dingen waar hij genoegen in schept.’ Het is op zijn zachtst gezegd een frappante beschrijving, die Greene dan ook trots ingelijst aan de wand van zijn appartement in Antibes heeft hangen. Antibes, nabij Nice, waar hij enkele jaren geleden opnieuw ten strijde trok, ditmaal tegen de Zuidfranse politieke en criminele maffia die de stad en de regio beheerst. Het boekje dat eruit voortkwam, met de veelzeggende titel J'accuse, heeft weinig effect gehad, als te verwachten. De Niçoise onderwereld is nog altijd verstandiger dan Papa Doc ooit was.
Geen van zijn critici is er ooit achter gekomen waar Greene voor stáát, waar ‘Greene-land’ eindigt en de persoon Graham Greene begint. De auteur zelf is de allerlaatste om ze daarbij van dienst te zijn. Hij heeft in de loop der decennia een feilloze tactiek ontwikkeld om persoonlijke vragen te ontwijken door middel van repeterende opmerkingen en anekdotes. Wie zijn werk kent, de vele interviews leest, de studies over hem bestudeert, komt wellicht tot de conclusie dat Greene het zélf niet weet. Een ‘katholiek auteur’ is hij genoemd. Hij ontkent dat (‘Ik ben een auteur die toevallig katholiek is’) en citeert met graagte Orwells woorden: ‘There are a few Catholic novelists who are good, and most of them are bad Catholics.’ Ook een communistische inspiratie wijst hij van de hand, hoewel hij liever in de Goelag zou eindigen dan in Californië. ‘Het betekent dat ze me daar tenminste aandacht geven.’ ‘Ideoloog’ is gesuggereerd (wat zo'n term dan ook moge betekenen). Ook dat loochent hij in het genoemde boekje van Marie-Françoise Allain: ‘I don't as a rule write to defend an idea.. I don't want to use literature for political ends, nor for religious ends (...) My aim is not to change things, but to give them expression.’ Het is opvallend hoeveel hij zegt níét te zijn.
Het klinkt veelal niet alleen als ironische flauwe kul, het ís het ook. Een intelligent en bekwaam schrijver, die in een veelheid van romans als centraal thema de politieke ‘setting’ van een land, welk dan ook, gebruikt, zijn personages de ondergang tegemoet voert juist omdát zij slachtoffer van die politiek, en veelal ook van eigen religieuze dilemma's, worden, kan niet anders dan een politiek en religieus geïnspireerd auteur zijn. Als Greene met zijn ontkenningen bedoelt te zeggen dat hij niet schrijft vanuit een tijdelijk, modieus engagement (à la Mulisch' Bericht aan de Rattenkoning of Het woord bij de daad), is dat zo. Evenmin als hij welke politieke stroming of partij dan ook wil vertegenwoordigen. Maar een auteur die redelijk gemakkelijk toegang had (heeft?) tot het Vaticaan, zichzelf de vriend kan noemen van Allende, van Fidel Castro, van Borges; die officiële bezoeken aflegde aan Tsjechoslowakije tijdens de val van Dubcek, en aan Polen; wiens paspoort en visum nog altijd zeer argwanend worden bekeken aan de grenzen van de Verenigde Staten (het enige land dat Greene zonder voorbehoud haat), zo'n man heeft politieke en religieuze ideeën die hij niet in een kluis bewaart op de momenten achter de schrijftafel.
| |
Drie perioden
En het is evenmin niet voor niets dat hij sinds zo'n vijftig jaar reizen maakt naar die locaties die in het middelpunt van de belangstelling staan. ‘Ik reis uit verveling,’ zegt Greene dan en verwijst glimlachend naar deel twee van zijn autiobiografie, Ways of Escape. Stel je voor dat we hiér zo'n tachtigjarige verteller hadden! Een die vanaf de
Vervolg op pagina 13
|
|