Het recensierecept
Ten Braven
In een van mijn drie dagbladen stond onlangs de recensie van Kees van Kootens nieuwe boek. Ik had het stuk uit moeten knippen om te bewaren als kleinood uit de schatkamers van menselijke dwaasheid en onverstand. Maar het ding is in bergen oud papier ten onder gegaan.
Nu weet ik zelfs niet meer in welke krant het stond: waarschijnlijk niet in Het Parool, want daar hebben ze de literaire pagina vrijwel uitgeroeid (al is de enige echte kwaliteitstoets voor een krant de manier waarop men er de literatuur bejegent).
Ik houd het maar even op Willem Kuipers van de Volkskrant, die wel vaker met grote slagkracht de plank misslaat. Dit keer had hij dus Van Kootens Hedonia onder de hamer en vertelde daarvan met meesmuilende instemming in twee à drie kolom de hele inhoud in eigen woorden na; zo heette dat vroeger tenminste bij de schooloefening in het samenvatten: ‘Geef de inhoud van het bovenstaande in eigen woorden weer.’
Om twee elkaar versterkende redenen is zo'n recensie mij, eenvoudige lezer die wil worden voorgelicht, een gruwel. Ten eerste is nu juist het enige wat ik níét wil weten voor ik het boek zelf ga lezen wat er zo ongeveer in gebeurt. Zo'n Kuipers (als hij het was) kan toch ook zelf bedenken dat hij iemands plezier weleens zou kunnen vergallen door omstandig te verklappen hoe het verhaal zich ontwikkelt! Natuurlijk is niet voor iedere roman onbekendheid met het verloop even essentieel als bij een detectiveverhaal, maar toch ligt een zekere competitie tussen verteller en consument aan ieder ondergaan van een verhaal ten grondslag: pikt de lezer wel alle signalen en verwijzingen op die de schrijver half verborgen heeft uitgezet? Bouwt de schrijver genoeg spanning (dat is: lust om te weten hoe het afloopt) in, zodat de lezer voldoende wordt meegesleept om de open plekken zelf in te vullen en alle raadsels op te lossen? Dat hele (‘agonistische’) spel van geven en achterhouden, verwachtingen wekken en inlossen, wordt door de botte naverteller in de boekbespreking verstoord, alsof hij bij een subtiele schaakstand de stukken van het boord veegt.
Ten tweede verzuimt Kuipers (ja, hij was het tóch) ook maar enig literair oordeel te geven. Weliswaar heerst in zijn kringen de doodsangst om ronduit vast te stellen dat sommige boeken waardevoller of ‘mooier’ zijn dan andere, omdat je dan al gauw de verdenking op je laadt een voorstander van zoiets elitairs als ‘topkunst’ te zijn. Nee hoor: een streekroman of een stripboek doen in het Volkskrant-milieu beslist niet onder voor Thomas Mann, Proust of Joyce; het zijn alleen verschillende soorten literatuur, geschreven voor verschillende bevolkingsgroepen, en een Volkskrant mag natuurlijk niet denigrerend doen over de voorkeuren van brede kringen des volks.
Maar dat egalitaire dogma in kunstzaken houdt de Volkskrant-recensent er doorgaans toch niet vanaf een oordeel uit te spreken. In het geval-Kees van Kooten had Kuipers echter een erkende leuke Nederlander onder handen die zich bezighoudt met televisie, met satire en scheurkalenders. En die faam van een niet-in-de-eerste-plaats-echt-literaire-figuur verlamde Kuipers toen het erop aankwam een boek van zijn hand gewoon te beoordelen als andere werken van letterkunde. Van denigreren gesproken.
Koot werd dus slachtoffer van hetzelfde lot dat sommige acteurs treft die zo algemeen met één bepaalde komische rol worden geïdentificeerd dat ze nauwelijks meer iets anders geloofwaardig kunnen brengen. Zo kon Dick Swidde niet meer ten tonele verschijnen als serieuze arts of schurk of het publiek begon te giechelen omdat ze de boze buurman Boordevol herkenden.
En ook in het geval-Van Kooten heeft een beroepsrecensent blijkbaar moeite een roman uit diens koker anders dan gniffelend onder het mes te nemen en als een simplistisch borrelhapje af te doen. En toch weten we sinds Nijhoff, die een halve eeuw terug al zo vaak gelijk had, dat het er bij een Perzisch tapijtje alleen om gaat of we het mooi vinden en dat we terecht niets willen weten over de tapijtknoper in het verre Iran en over diens gewoonten, gedrag of geloofsovertuiging.
Het recept voor een redelijke recensie is dan ook danig eenvoudig.
1. Men neme een bespreekklaar boek en leze het gewoon van voren naar achteren.
2. Registreer de fantasieën en associaties die het werk uit uw eigen creatieve vermogens te voorschijn roept.
Hoe persoonlijker en onverwachter die reacties, hoe groter uw talent als lezer.
3. Noteer nu voor uw popelende lezers de onder 2 bedoelde invallen. Zijn die er niet, dan deugt het boek niet of deugt u niet.
4. Men trachte nu verband te leggen tussen kenmerken en kunstgrepen in het werk en de eigen gedachtenvlucht en vermijde daarbij als de pest uit het boek over te schrijven wat ieder ander daar zelf kan lezen. Alleen ter algemene typering kan soms een kernachtige samenvatting zinvol zijn, bijvoorbeeld: ‘Veertigjarige vrouw aarzelt tussen fles, zelfmoord en lesbienne; wordt tegen het slot gewoon eenenveertig.’
5. Men verdringe alles wat men over de schrijver weet uit weekendroddel en privé-interview.
Ach, wat heeft Piet Grijs zeldzaam gelijk dat hij als een der weinigen onder ons geen Bekende Nederlander wil zijn en tot elke prijs probeert te voorkomen dat er over zijn persoon wordt geschreven. Zo worden de mensen tenminste gedwongen gewoon te lezen wat hij te vertellen heeft.
■