De logologische ruimte Opstellen over taal door Rudy Kousbroek Uitgever: Meulenhoff, 183 p., f29,50
Battus
Op een zondag in een maand van het jaar 19.. reden mijn vriend Ardoz en ik naar Nijmegen om de Pangram Machine te zien. We zagen de nieuwe machine. Twee onmogelijkheden die elkaar vroeger schenen te vermijden ontmoetten elkaar. De Pangram Machine liet mij daar midden uit de oneindigheid een stem vernemen dat mijn oren klonken. Dit zei de stem:
‘This pangram for Battus lists five a's, two b's, one c, two d's, thirty e's, eight f's, five g's, seven h's, eleven i's, one j, one k, three l's, two m's, nineteen n's, fifteen o's, two p's, one q, seven r's, twenty-eight s's, twenty-two t's, four u's, seven v's, eight w's, one x, four y's and one z.’
Deze Engelse zin is niet alleen maar een pangram (omdat alle letters van het alfabet er in staan), maar bovendien een zin die naar zichzelf verwijst (zoals de zin die u thans leest), en die bovendien nog waar is (zoals de eerste zin van dit artikel). Uitvoerige beschouwingen over pangrammen in het Engels en het Nederlands, de mogelijkheid ze zelf te maken, door een computer te laten maken, en door een Pangram Machine te laten maken schreef Rudy Kousbroek in NRC Handelsblad en De Ingenieur. Tot ieders geluk zijn die drie artikelen opgenomen in De logologische ruimte. Overigens is de opvatting van Lee Sallows, de maker van de Pangram Machine, dat een computer een dergelijke zin pas na drie miljoen jaar proberen zal vinden, al achterhaald tijdens het drukken van dit boek. Op 23 oktober 1984 vond Victor Eijkhout met behulp van een Nederlandse versie van een Engels programma van John Letaw in twee seconden, bij de 14.554ste poging, het volgende pangram:
‘Dit vaderlandsch computerpangram bevat negen a's, twee b's, vier c's, zeven d's, zevenenveertig e's, vier f's, zes g's, drie h's, vijftien i's, een j, een k, vier l's, drie m's, twintig n's, twee o's, drie p's, een q, elf r's, zesentwintig s's, zeventien t's, twee u's, twaalf v's, acht w's, een x, twee y's en zeven z's.’
Rudy Kousbroek
chris van houts
Wat staat er in de Kousbroek-bundel? De achterkant meldt:
‘Dit hoekbeslag, De loklogopedische ruimtevrees, bevat een keutel uit de velerhande artillerieën die Rudy Kousbroek de afgelopen vijftig jaarbeurs heeft geschreven over de taalambtenaar.’
Dit proza roept twee vragen op: Wat staat hier eigenlijk? Hoe is het in die vreemde vorm gebracht? Dit lijkt een onlogische volgorde, maar het is wel de juiste. Wie dat onthoudt, zal veel in de logonomische ruimte sneller begrijpen. Er staat:
‘Dit boek, De logologische ruimte, bevat een keus uit de vele artikelen die Paul Kotzebue de afgelopen vijf jaar heeft geschreven over de taal.’
Alle zelfstandige naamwoorden zijn in een woordenboek opgezocht en over een zekere afstand verschoven. Ik vermoed: de vorige druk van Van Dale, verschoven over zes plaatsen. Dit procédé is het eerst op het Frans toegepast, maar is in het Nederlands nog opmerkelijker omdat onze Nederlandse woorden, zoals boek en taal, er door worden verlengd tot boekbeslag en taalambtenaar. Voor de eigennamen moet een encyclopedie gebruikt worden, en zo werd Battus: Battuta. Door dezelfde Larousse te raadplegen die de naam Battuta bevatte, vond ik dat de artikelen in De logologische ruimte in werkelijkheid geschreven zijn door Von Kotzebue (1801-1884).
Waar gaan Kotzebues artikelen over? Ze behandelen allemaal de inhoud van de verpakking. U denkt bij ‘de inhoud van de verpakking’ waarschijnlijk aan wat er in de verpakking verpakt werd. Maar dan onderschat u de kracht van van. Zoals ‘de prijs van de verpakking’, ‘de kleur van de verpakking’ of ‘de kwaliteit van de verpakking’, zo kan ‘de inhoud van de verpakking’ ook betekenen: dat wat je ziet, meet en proeft als je het pakpapier opensnijdt, titreert, en proeft.
De verpakking neemt meestal de vorm aan van wat verpakt wordt. Daar moet de onderzoeker van de binnenkant van de verpakking altijd scherp op letten. Kotzebue doet dat, en al veel langer dan ‘de afgeluisterde vijftig jaarbeurs’.
Al in 1971 begon hij met zijn artikelen over taalverschijnselen, die in de officiële taalkunde nooit aan bod komen, en naar de kinderkamer verbannen waren. Ik verzamelde toen al dertig jaar anagrammen en palindromen, maar pas door Kotzebue begreep ik dat het hier niet een particuliere afwijking was, maar iets waar ook andere volwassenen zich voor interesseerden. Dezelfde aangename sensatie wordt door de logologische artikelen verspreid op een ruimer gebied.
Van de drieëndertig stukken zijn er elf Opperlands. Ik bedoel niet: nieuwe voorbeelden van oude genres, maar: voorbeelden van nieuwe genres. Elk van die Opperlandse kunststukken stelt aan de lezer de vragen: Wat is hier gebeurd? en: Hoe is het gebeurd? Die vragen zijn voor het Angloöpperlands (‘She went off her little stick’), de endogrammen (‘Er is een albatros in de Ferdinand Bolstraat’), en de Tom Swifty (‘Ik heb je tuk, zei hij achterwaarts’) wel te beantwoorden. Maar kunt u alle vier de versies van De Zee van Kloos thuisbrengen? En wat zegt u de zin: ‘Bert loopt af en aan in Abcou’? Misschien helpt het als ik verklap dat de Gort. Knoop met één DEEGHOUW kan worden doorgehakt.
Zeven artikelen brengen ons in aanraking met verwante auteurs: Amanda Ros (de Britse schrijfster die de verpakking meters dik maakte), Unica Zürn (anagrammatica), Cyra McFadden (van The Serial). Bij vier lukt het om hun werkwijze aan het Nederlands te demonstreren, hoe onoverpakbaar verpakkingsstudies ook zijn: Georges Perec (jammer dat het in memoriam door Kousbroek niet werd opgenomen), Pierre Enckel, J.P. Brisset (de Franse, en superieure Duizenddichter), en Willard R. Espy.
Door hun omvang vallen twee artikelen op: de al genoemde trits over de Pangram Machine, en een fascinerend betoog over de invloed van Roussel op Duchamp.
Alle artikelen zijn te beschouwen als studies naar de betekenis van het aantal aanhalingsteken. In een van de stukken gebeurt dat expliciet. Maar de hele Opperlandse lol schuilt hem eigenlijk in het listig weglaten, misbruiken of toevoegen van aanhalingstekens. Het eerder genoemde endogram is minder verrassend wanneer je het ziet als ‘Er is een “albatros” in de “Ferdinand Bolstraat”.’
Als ik er in zou slagen hier uiteen te zetten hoe het aanhalingsteken alle hoofdstukken van De logologische ruimte leven inblaast, dan zou ik zijn geslaagd in iets dat zelfs de auteur niet kon: een synthetische verhandeling over de verpakking van onze naar buiten gebrachte gedachten, de taal. In afwachting daarvan zijn deze drieëndertig stukken even zovele juwelen, die juist doordat ze niet in één sieraad zijn opgenomen opvallender flonkeren.
Het laatste juweel is een alfabetrijm, waarin de zesentwintig woorden beginnen met de letters Z, IJ, X en zo terug tot A, terwijl ze eindigen op de letters A, B, C en zo tot Z. De vier middelste woorden zijn: Oigel, Naam, Maan, Legio, waarbij u ziet dat het hier keerwoorden betreft. Het alfabet begint met ZORBA (‘zo de man zo de wijs’), en eindigt met ABRUZ ('er zijn 'r meer in Italië,). Mijns inziens heeft Kotzebue hier welbewust een veertje laten vallen om de lezer in de gelegenheid te stellen dit in de eigen kont te prikken. Er moeten toch twee woorden te vinden zijn die elkaars omgedraaide zijn, en waarvan de een met een A en de ander met een Z begint. Zodra Ardoz dit hoorde begreep hij wat de zin van zijn bestaan was.
■