| |
| |
| |
Arthur Rimbaud
Het enfant terrible als ziener
Nadat al menig boek over de Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) verschenen was, publiceerde de Ierse Enid Starkie (1897-1970) in 1961 een ‘definitieve’ biografie over hem. Niet eerder werd het leven van een van de raadselachtigste dichters zo in samenhang met zijn werk opgeroepen; bovendien ontdeed zij hem van de mythische en karikaturale trekken en gaf ze hem zijn menselijke proporties terug. Deze week verschijnt de Nederlandse vertaling van het boek bij De Arbeiderspers. Hans van Pinxteren, die enkele jaren geleden Rimbauds Illuminations vertaalde, schrijft over de dichter die strandde in zijn poging de werkelijkheid door middel van poëzie te veranderen.
| |
Hans van Pinxteren
Het tragische in het leven van Arthur Rimbaud is dat hij de poëzie, het enige waar hij echt voor geschapen lijkt te zijn, vaarwel zegt op het hoogtepunt van zijn kunnen, nog vóór hij volwassen is geworden.
In het najaar van 1873, als hij openlijk door het literaire wereldje in Parijs is genegeerd, zijn onlangs gepubliceerde Une saison en enfer doodgezwegen wordt, verbrandt hij zijn oude manuscripten en begint een zwervend bestaan. Hij breekt met de literatuur en komt niet meer terug op dit besluit, ook niet in 1886. Dan is, op initiatief van Verlaine, in het tijdschrift La Vogue een groot deel van Illuminations gepubliceerd. Voor het eerst oogst zijn werk belangstelling in een bredere literaire kring, ja zelfs bewondering. In Parijs speelt men met het idee om hem aan het hoofd van een nieuwe poëzieschool te plaatsen. Maar voor Rimbaud hoeft het allemaal niet meer. ‘Ces enfantillages,’ reageert hij als hij van de publikatie hoort. Toch gaat het hem nu niet bepaald van een leien dakje, daar in Abessinië en Somalië waar hij de laatste tien jaar van zijn leven slijt. In de brieven aan zijn moeder klaagt hij voortdurend over de geestdodende eenzaamheid, de intellectuele leegte waarin hij is beland. Hij is in de handel gegaan, maar zijn ondernemingen brengen weinig op, ondanks alle energie die hij erin stopt. Telkens weer moet hij ervaren dat hij van het zakendoen geen kaas heeft gegeten. Maar terug naar de literatuur? Geen denken aan.
Sinds zijn dood in 1891 hebben velen naar een verklaring gezocht voor deze abrupte en definitieve breuk met de poëzie. Een van degenen die zich in dit mysterie hebben verdiept is Enid Starkie. Zij publiceerde in 1961 een baanbrekende biografie over de gedoemde dichter, een zeer gedetailleerde studie, die zich bijna als een roman laat lezen. Zij geeft een prachtig beeld van Rimbaud, brengt het werk voortdurend in verband met zijn leven en legt accenten waardoor je, naarmate je in haar boek vordert, Rimbauds raadselachtige proza als iets natuurlijks gaat ervaren. Zij ontdoet hem van de mythische of karikaturale trekken waarvan men hem in de loop der jaren had voorzien. Ondanks meer recente studies als de kritische introductie van C.A. Hackett (1981) en de biografie van Petitfils (1982), blijft het boek van Starkie een van de boeiendste inleidingen die geschreven zijn op de poëzie van dit enfant terrible.
Starkie presenteert Rimbaud in haar inleiding duidelijk als een romantische persoonlijkheid. Zij laat hem althans bewust het jasje behouden dat hij via de aanvankelijk door hem bewonderde Parnassiens heeft geërfd uit de romantiek: ‘Op het hoogtepunt van zijn creatieve activiteit dacht Rimbaud net als Faust dat hij door magie bovennatuuurlijke krachten had gekregen, en net als Faust meende hij toen Gods gelijke te zijn.’
Starkie volgt in haar boek Rimbaud van zijn kindertijd tot zijn sterfbed. Zij tekent de komeetachtige ontwikkeling die hij als dichter doormaakt tegen de achtergrond van politieke en sociale gebeurtenissen uit die tijd, de Frans-Pruisische oorlog, het Parijs uit de dagen van de Commune, het Bohémien-bestaan in Soho.
| |
Ontwricht
De schok van de uitbrekende oorlog, in juli 1870, moet hevig zijn geweest voor de uiterst sensitieve Rimbaud. Hij was toen vijftien jaar en had zich tot dan toe thuis als een voorbeeldig kind, op school als een modelleerling gemanifesteerd. Als het talenwonder van het Collège de Charleville (Franse Ardennen) had hij dat afgelopen schooljaar met het Concours Académique alle prijzen in de wacht gesleept. Behalve die voor geschiedenis, omdat hij in zijn opstel al te veel bewondering aan de dag legde voor degenen die zich in de loop van de geschiedenis verzet hadden tegen de orde en de wet.
Tijdens de schoolvakantie, die vanwege de Duitse bezetting duurt en duurt, loopt hij plotseling meermalen van huis weg. Kennelijk om aan de knoet van zijn moeder te ontkomen, die met haar veel te strenge tucht al eerder haar man, de legerkapitein Frédéric Rimbaud, uit haar omgeving had verdreven: na een huwelijksleven van zes jaar had deze de voorkeur gegeven aan de militaire discipline van de kazerne.
Dat oorlogsjaar breekt Arthur tweemaal uit, naar Parijs en Charleroi; hij wordt teruggehaald door zijn vriend en leraar, de eenentwintigjarige dichter Georges Izambard. Vlak na de wapenstilstand, in februari 1871, steekt de geest van verzet opnieuw de kop in hem op, als hij hoort van de revolutionaire beweging in Parijs, de Commune. Hij weigert terug naar school te gaan, verkoopt het horloge dat hij op het Concours Académique heeft gewonnen, en vertrekt nogmaals naar de Franse hoofdstad. Maar voordat de strijd in een definitief stadium is beland en de Commune bloedig wordt neergeslagen, keert Rimbaud, na twee weken banjeren door een ontregeld Parijs, onverrichter zake terug naar Charleville.
De verklaring die Starkie voor dit voortijdige vertrek geeft, is een van de meest fascinerende passages in haar boek. Zij veronderstelt dat het gedicht Coeur Supplicié, dat Rimbaud direct na thuiskomst schreef, een reactie is op zijn overnachting in de barakken van de Rue de Babylone. Alles wijst erop dat hij daar verkracht is door soldaten van de Nationale Garde. Het is zijn eerste seksuele ervaring, maar wel zo grof en bruut, dat hij volkomen ontwricht terugvlucht naar huis. De biografe beschouwt deze gebeurtenis als de directe aanleiding voor Rimbauds aanpassingsmoeilijkheden en zijn plotseling wel erg agressief wordend gedrag.
Mon triste coeur bave à la poupe...
Mon coeur couvert de caporal.
Ils y lancent de jets de soupe.
Mon triste coeur bave à la poupe...
Sous les quolibets de la troupe
Qui lance un rire général
Mon triste coeur bave à la poupe,
Mon coeur couvert de caporal.
Ithyphalliques et pioupiesques
Leurs insultes l'ont dépravé; (etc.)
Een wereld van ervaring scheidt dit gedicht van zijn eerdere werk. Voor Starkie is het het eerste gedicht waarin Rimbaud een diep gevoel tot uiting brengt. Als Izambard de strekking van Coeur supplicié, dat aan de basis staat van Rimbauds grote poëzie, misverstaat en er een persiflage op schrijft met de mededeling dat iedereen ‘absurde verzen kan maken’, zet Arthur een punt achter de enige vriendschap die werkelijk iets voor hem heeft betekend in zijn jonge jaren.
Gekwetst in zijn eer, verbitterd door het onbegrip, boemelt Rimbaud door de ingeslapen provinciestad, langharig en ongewassen. Hij weigert nog langer het leven te aanvaarden zoals het is, met zijn ontluisterende werkelijkheid, deze burgerlijke wereld met zijn valse, hypocriete moraal. Om de burgerij te choqueren rookt hij op straat zijn korte pijpje met de kop naar beneden. Hij kalkt Merde à Dieu op de muren. Principes, dat moet iedereen maar weten, heeft hij niet meer.
Dit is de buitenkant die hij laat zien. Innerlijk zoekt hij naar een uitweg uit deze gore alledaagsheid, zijn verbeelding moet hem daarbij van dienst zijn, en hij broedt op een ideaal waarin hij zichzelf kan verliezen. In deze maanden rijpt zijn zienerstheorie. Rond half mei 1871 schrijft hij zijn ideeën neer in twee brieven, de lettres du voyant, haastig en zonder plan. Van een zorgvuldig uitgewerkt manifest is geen sprake, geen weloverwogen ars poetica.
| |
Nieuwe taal
Rimbaud zegt in deze brieven dat het leven veranderd moet worden, hij wil een andere wereld ontdekken die schuilgaat achter de zichtbare werkelijkheid. Het middel om tot deze wereld van volmaakte geestelijke vrijheid te komen, is de poëzie: een nieuwe poëzie, niet langer uitdrukking van het eigen ik, maar voertuig om door te dringen
| |
| |
tot het ongekende. Om dit te bereiken moet de dichter zichzelf tot ziener maken, door een ontregeling van de zintuigen moet hij op de hoogte komen van de onzichtbare werkelijkheid achter de uiterlijke verschijningsvorm van de dingen. Om deze visionaire werkelijkheid tastbaar te maken, moet er een nieuwe taal geschapen worden. Daarbij gaat het niet om de persoon van de dichter: het eeuwige, het in hem verzonken genie gebruikt het ik van de dichter als spreekbuis. Ik is een ander.
Arthur (zittend) en zijn broer als communicantjes (1865)
Rimbaud op zijn ziekbed nadat hij door Verlaine is verwond, juli 1873 (schilderij van Jef Rosman)
Rimbaud als middelbare scholier (± 1869)
De bronnen waaruit Rimbaud voor zijn ‘zienersbrieven’ heeft geput, zijn: Michelet, Baudelaire (die met zijn esthetische theorieën model staat voor de ziener), de alchemie, de kabbala, en een snuifje oosterse filosofie. Starkie leidt de brieven schitterend in met een verhandeling over de occulte wetenschappen, de verschillende ideeën waarin Rimbaud zich verdiepte voor zijn ‘doctrine’. Door deze inleiding geeft zij niet alleen reliëf aan Rimbauds literaire credo, maar ook aan het zienersavontuur zelf: de spirituele diepgang van Illuminations en Une saison en enfer komt hierdoor als vanzelf binnen het bereik van de lezer.
De gedichten die hij in deze voor-Parijse periode schrijft, vertonen een stormig ritme. Het zijn nog wel rijmende verzen, maar hij gebruikt er - wat nog nooit eerder in de poëzie was gebeurd - wetenschappelijke en obscene uitdrukkingen in, triviale, woorden uit de spreektaal. Zijn taalgebruik uit deze periode beïnvloedt dichters van een volgende generatie en dringt via Jules Laforgue in de moderne poëzie door.
In de zomer van 1871 stuurt Rimbaud een aantal gedichten op naar Verlaine in Parijs, die hij beschouwt als de opvolger van Baudelaire in het zienerschap. Enthousiast schrijft Verlaine terug: ‘Venez, chère grande âme, on vous appelle, on vous attend.’ Met zijn Bateau ivre op zak vertrekt Rimbaud nog datzelfde najaar naar de hoofdstad, en leest dit lange gedicht bij wijze van meesterproef aan Verlaine en zijn vrienden voor. Beelden voor dit gedicht ontleent Rimbaud onder anderen aan Jules Verne, Poe en Baudelaire, maar Le Bateau ivre dankt zijn originaliteit en grootheid aan de kracht waarmee de dichter deze beelden weet samen te smeden tot één enkel visioen. In dit gedicht, waarin Rimbaud vooruitloopt op zijn zienersavontuur, onderstreept Starkie de regel: ‘En ik zag soms wat de mens heeft menen te zien.’
Bij de literaire vrienden van Verlaine, die voorlopig zijn huisvesting bekostigen, raakt Rimbaud al gauw in ongenade. Het zijn doorgaans Parnassiens - leden van de esthetisch literaire school die de vorm van het gedicht belangrijker vinden dan de inhoud. Zij accepteren zijn verwaten houding niet, de luidruchtige wijze waarop de zeventienjarige knaap, dronken tijdens hun bijeenkomsten in de salons, zijn diepe minachting laat blijken voor hun verkalkte opvattingen, hun verstarde poëzie. Bovendien gaat de staat van verloedering waarin Rimbaud zich begeeft hun wat al te ver. Zo gooit hij, als hij een zolderkamertje bij de keurige Théodore de Banville heeft betrokken, zijn vervuilde luizige plunje naar buiten op straat. Ook Charles Cros verleent hem onderdak. Een paar dagen later merkt hij tot zijn ontzetting dat uit het tijdschrift l'Artiste alle bijdragen van zijn hand - die hij later zal bundelen tot Le Coffret de santal - zijn uitgescheurd. Juist deze gedichten zijn een belangrijke inspiratiebron voor Rimbauds Illuminations geweest.
| |
Ontregeling van zintuigen
In deze tijd brengt hij zijn theorie van de ziener aan den lijve in praktijk. In zijn onstuimigheid om de staat van ziener met één klap te bereiken, experimenteert hij verregaand met drugs en absint, sloopt zijn gezondheid teneinde de ontregeling van de zintuigen te bewerkstelligen. Intussen wordt zijn band met Verlaine steeds nauwer. In Parijs doet het gerucht de ronde dat die twee een homoseksuele relatie hebben. Ze lopen, voor iedereen zichtbaar, met de armen om elkaars nek!
De beide vrienden trekken zich niet alleen van de vooroordelen van de bourgeoisie niets aan, gezamenlijk bevrijden ze zich ook van het strakke rijmschema dat de Parnassiens zo dwingend voorschrijven. De Parnassiens waren de literaire mandarijnen van dat moment, ze gaven de toon aan, daar viel niet aan te tornen. Iemand die stoeide met de vorm was bij deze waardigheidsbekleders per definitie verdacht. Resoluut wezen ze hem af, vanwege zijn chaotische theorieën en zijn stilistische en grammaticale afwijkingen. Maar de dichter-ziener had wel wat anders te doen dan te denken aan zijn literaire reputatie, dan te bouwen aan zijn persoonlijke toekomst. Het ging om het avontuur, om het bereiken van het ongekende.
Vanuit zijn minachting voor de traditionele versvorm komt Rimbaud als vanzelf tot het schrijven van prozagedichten: Illuminations. Bij Rimbaud verliest het prozagedicht het verhalende karakter dat het bij zijn voorgangers in dit genre - Nerval, Baudelaire en Cros - heeft. Bij hem wordt het kort en geconcentreerd, ontdaan van zijn anekdotisch element. Soms bestaat het gedicht uit één zin, zoals in Phrases: ‘Ik heb koorden gespannen van klok tot klok, guirlandes van venster tot venster, gouden ketens van ster tot ster, en ik dans.’
Starkie, voor wie Illuminations het absolute hoogtepunt, de essentie van Rimbauds leven is, ziet in deze teksten de dichter ontsnappen aan de ontluisterende werkelijkheid. Hier creëert hij een eigen wereld, probeert hij ‘het ware leven’ te vinden. In de extatische teksten uit zijn Parijse periode zijn het vaak louter vreugdekreten, woorden zonder logische orde, bezweringen: ‘Wel op, venne - Schuim, raas over de brug en de bossen heen; - zwarte waden en orgels - donder en bliksems - omhoog nu en raast; - wateren en droefenis, omhoog nu en wekt de Zondvloeden op.’ (uit: Apres le déluge.)
Ondanks deze magische, bezwerende kant in de teksten, schildert Starkie Rimbaud gelukkig niet - zoals zovelen voor haar gedaan hadden - als een magiër of bovenaards wezen af. Het blijft bij haar een mens van vlees en bloed, een dichter. En met behulp van kleine details, op het oog heel onopvallende gebeurtenissen uit het leven van Rimbaud, gaat zij steeds dieper op het wezen van deze dichter in. De eindfase in het avontuur van de ziener wordt met een fascinerende luciditeit getekend.
| |
Afdaling
Als in de zomer van 1872 Verlaine zich door Rimbaud heeft laten overreden om zijn vrouw in de steek te laten, ‘vluchten’ ze getweeën via Brussel naar Londen, en leiden in Soho een bohémienbestaan. In gewetensnood geraakt nu hij zijn vrouw en kind heeft verlaten, klaagt en lamenteert Verlaine onophoudelijk. Door Rimbauds scherpe uithalen naar zijn ‘makker in de hel’ verslechtert de relatie zienderogen. In het voorjaar van 1873 krijgen de ruzies tussen het roerige duo de overhand. Helse nacht, een van de meest wanhopige delen uit Une saison en enfer, ontstaat in deze atmosfeer. Ten slotte, na de zoveelste onenigheid, na de zoveelste spottende en beledigende opmerking van Rimbaud, wordt het Verlaine te veel. Hij neemt halsoverkop de boot naar Antwerpen en laat Arthur alleen en zonder geld achter. In Brussel bericht Paul aan zijn vrouw dat hij zich een kogel door de kop zal jagen, als zij niet binnen de drie dagen bij hem terugkomt. Zodra het ultimatum verlopen is, schrijft hij Arthur en vraagt hem naar Brussel te komen om afscheid te nemen voordat hij naar Spanje vertrekt: binnenkort gaat hij als vrijwilliger vechten in de gelederen van de Carlisten. Zodra Rimbaud het Kanaal is overgestoken, krijgen ze opnieuw ruzie en Verlaine drinkt zich een half delirium. Buiten zichzelf omdat Rimbaud zonder hem naar Parijs wil afreizen, trekt hij de revolver die hij met het oog op zijn zelfmoord of zijn militaire carrière had gekocht. Hij schiet driemaal; alleen de eerste kogel is niet helemaal mis: een vleeswond in de pols. Uit angst voor meer funeste gevolgen geeft Rimbaud zijn vriend aan. Deze wordt na een potsierlijk proces veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Vermagerd en getekend door de gebeurtenissen keert Arthur terug naar Roche, waar zijn moeder een boerderij heeft. Tussen maart en augustus componeert hij Une saison en enfer. Het is de weerslag van de morele
crisis die de breuk met Verlaine met zich meebracht. Tegelijkertijd is het Rimbauds afrekening met zijn verleden als ziener. Daarbij is het meest opvallend, dat de ‘Saison’ geen verslag achteraf is - nadat de dampen zijn opgetrokken - maar dat de crisis juist in het werk zelf gestalte krijgt. In de schuur waar hij zich opsluit om te schrijven, horen de familieleden hem snikken en kreunen, schreeuwen en vloeken. Hij weigert naar buiten te komen
| |
| |
om mee te helpen met het werk op het land. In Kwaad bloed noteert hij: ‘Ik verfoei ieder ambacht. Meesters en knechten, niets dan boeren, pummels. Of je nu schrijft of ploegt, het blijft gezwoeg. Aan al dat gedoe - vandaag de dag - doe ik niet mee.’ Starkie ziet in Une saison en enfer een afdaling in het eigen ik, een diepgaand zelfonderzoek waarin Rimbaud stem geeft aan het conflict dat zich in ieder mens afspeelt tussen God en Satan, tussen goed en kwaad. Naarmate Rimbaud vordert met dit onderzoek, dus tijdens het schrijven aan het werk, komt hij tot het inzicht dat hij met zijn avontuur van de ziener een hersenschim heeft nagejaagd. In Vaarwel concludeert hij: ‘Ik die mezelf uitriep tot magiër of engel, boven iedere moraal verheven! ik sta weer op de grond en moet een taak vinden, mij wijden aan de werkelijkheid! Boer!’
Starkie ziet de beëindiging van de ‘Saison’, ondanks Rimbauds vernietiging van zijn manuscripten, niet als de definitieve breuk met de literatuur. Een deel van Illuminations is volgens haar later ontstaan. Het Vaarwel uit zijn Hel staat voor het afscheid van de visionaire literatuur die samenvalt met het avontuur van de ziener. Bevrijd van de oude bijgeloven gaat Rimbaud nu een ander leven beginnen. Wel is voor haar, zoals voor de meeste Rimbaudisten, Une saison en enfer het keerpunt in zijn dichterschap. Na zijn eenentwintigste ziet Rimbaud af van de poëzie. De verklaring die Starkie voor Rimbauds breken met de literatuur geeft, is de meest aannemelijke die ik tot nu toe ben tegengekomen. Het is tegelijkertijd de reden waarom Rimbaud bij haar niet tot een karikatuur, of tot een abstractie wordt. Rimbaud, zegt zij, wilde het leven veranderen, en hij geloofde dat dit door middel van de poëzie gerealiseerd kon worden. Toen hij met het schrijven van de ‘Saison’ tot het inzicht kwam dat, áls het leven al te veranderen is, poëzie hier niet het geëigende middel voor is, stopte hij met de dichtkunst. Hij besloot een mens van de daad te worden, het harde leven in te gaan. En met de koppigheid die volgens Petitfils de eigenschap is van de boer uit de Ardennen, bleef hij voor de rest van zijn leven bij dit besluit.
Keuringsrapport van het Knil van Rimbaud
Rimbaud gaat in vrijwillige balingschap en begint zijn odyssee. Aanvankelijk maakt hij zwerftochten door heel Europa, hij wordt tolk voor een circus op tournee door Scandinavië, bouwopzichter op Cyprus; hij laat zich ronselen voor het Knil, om vrijwel meteen na aankomst in ‘ons Indië’ te deserteren. Ten slotte, de laatste tien jaar van zijn leven, vestigt hij zich als handelaar op de kust van Somalië en in Abessinië, doet in koffie, onderneemt ontdekkingsreizen, expedities en raakt verwikkeld in de wapenhandel. Verlaine bericht hem dat hij een artikel aan hem en zijn poëzie wil wijden. Rimbauds reactie: ‘Fous-moi la paix!’ Starkie betoogt dat Rimbaud deze laatste periode van zijn leven niet langer de rebel is die in zijn jeugd tegen alles en iedereen aanschopte. Hij staat bekend om zijn sprankelende humor en zijn liefdadigheid. Volgens de bisschop van Harrar leefde hij sober en ingetogen als een monnik. De gebruikelijke arrogantie van de blanke die onder kleurlingen verkeert, was hem vreemd. Hij genoot alom een reputatie van integriteit en betrouwbaarheid.
In 1891 keert hij terug naar Frankrijk vanwege een gezwel in zijn rechterknie. In het Hôpital de la Conception te Marseille wordt botkanker geconstateerd. Het been moet worden afgezet. Een maand later breekt in de lies een nieuw gezwel uit. De ijlkoortsen waarin hij nu vervalt, hebben volgens zijn zuster Isabelle, die hem deze laatste weken verzorgt, veel weg van de extatische zangen uit Illuminations. Daartoe aangespoord door zijn zuster keert Rimbaud op zijn sterfbed terug tot de katholieke kerk. Nauwelijks zevenendertig jaar oud sterft hij, vroeg in de ochtend van 10 november.
Was het nu een heilige of een hellebrok (voyant ou voyou), een ziener, magiër of duivel? Etiemble publiceerde in 1952 een lijvig werk waarin hij het ontstaan van de mythe stap voor stap volgt, naar aanleiding van al wat er aan fantasieën over hem te berde is gebracht. Starkie houdt zich aan de feiten die zij in de loop van haar dertigjarige studie verzameld heeft. Bij haar behoudt Rimbaud zijn menselijke proporties, iemand die soms schittert, soms blundert, die een heilige noch een doortrapte schurk is. Iemand die door zijn leven de inhoud van de poëzie heeft vergroot, want ondanks of dank zij zijn hersenschimmen heeft hij de literatuur verrijkt met vanzelfsprekende regels als: ‘Soms zie ik stranden aan de hemel, tot de einder toe bedekt met witte blije volkeren. Op een groot gouden schip boven mijn hoofd wapperen bonte vlaggetjes in de ochtendbries.’
ARTHUR RIMBAUD
door Enid Starkie
Vertaling Nelleke van Maaren
Uitgever: De Arbeiderspers, Open Domein, f492 p., f69,50
|
|